Ede ligt ver verwijderd van Eden
Met afgewend hoofd door Jan Siebelink Uitgever: Meulenhoff, 106 p., f22,50
Eddy Mielen
In Met afgewend hoofd bevinden we ons op vertrouwd terrein. Letterlijk, omdat we weer teruggaan naar de kwekerij van een gereformeerde tuinder in Velp (Nachtschade), pleinen een rol spelen, de Rijnhal en het rivierengebied soms als achtergrond dienen, terwijl bovendien een scholengemeenschap in Ede een belangrijke locatie is. Figuurlijk, omdat in het verhaal bijna alle thema's uit Siebelinks vorig werk aanwezig zijn: het onvermogen van mensen werkelijk contact te hebben, de nietigheid van de mens als consequentie daarvan, het leraarschap doemt weer op (Een lust voor het oog), weerloosheid, fatalisme en onbehagen gaan zij aan zij, kortom de atmosfeer is bedompt en broeierig.
De novelle is gegoten in de vorm van een lange terugblik van de hoofdpersoon Paul op zijn leven. Verdeeld over vijfentwintig korte hoofdstukken doet deze zijn relaas; vermoedelijk zijn laatste aardse activiteit, want de grondtoon van zijn verhaal is die van iemand die afscheid neemt en nog één keer de film afdraait, ofschoon Siebelink dit nergens als zodanig expliciteert. Alle tekenen wijzen er echter op dat Paul danig is vastgelopen en in zichzelf verstrikt is geraakt: sterven is welhaast nog de enige uitweg voor een dergelijke spijtoptant van het leven. Beetje bij beetje wordt het verleden van Paul blootgelegd. Hij vertelt - een enkele maal onderbroken door commentaar van buitenaf - over zijn jeugd in het tuindersgezin. Bij alles zat en zit hem dwars dat hij nooit zijn broer Daniël kon evenaren. Deze hielp vader in de kassen, sloot met verve een studie af, trouwde een knappe vrouw en werd uiteindelijk hoogleraar. Paul wordt heen en weer geslingerd tussen bewondering, afgunst en schuldgevoel als hij aan zijn jeugd en broer Daniël terugdenkt. Was Daniël geen modelzoon, getuige zijn doortastend handelen bij vaders en moeders dood? Was hij, met vrouw, dochter en carrière, geen voorbeeldig voorbeeld? Was het trouwens ook niet Daniël die Paul aan de studie zette en hem aanspoorde tot een baan als leraar? Dat werk (verkregen op voorwaarde dat hij spoedig z'n MO-akte haalt) wordt overigens maar ten dele een succes. Enerzijds gaat het omgaan met leerlingen hem goed af en verhuist hij van Velp naar Ede, naar het saaie marktplein bij de school (uiteraard weer een plein als symbool voor het afgeperkte en té benauwde klimaat). Anderzijds dient het ontvluchte verleden zich weer aan in de persoon van Bobby - een jeugdvriendje dat hem destijds bijna een keer deed verdrinken - de jonge en ambitieuze conrector. Dat ook hier het debâcle compleet wordt, verbaast de lezer in het geheel niet. Paul onderneemt namelijk
niets, studeert geen seconde en houdt zich afzijdig. Hij is traag en inert, iemand die voortdurend uitstelt. Ede is voor hem ‘een stad die een nederlaag geleden heeft’ en zichzelf kwalificeert hij met ‘(...) ik had de indruk dat ik bij voorbaat al verslagen was.’ De ruzie waarmee hij van school verdwijnt (hij haalt na zoveel jaar zijn gram op Bobby), ervaart hij niet als een overwinning: die scheldpartij bespoedigt slechts zijn te verwachten ontslag.
Jan Siebelinks novelle Met afgewend hoofd
De immateriële schade is evenwel groter: Paul voelt zich dubbel geworden, gesplitst en wordt steeds meer gekweld door torticollis, een scheve nek ‘waarbij het hoofd naar één kant omlaag wordt getrokken en de kin in tegengestelde richting wijst’. Een erbarmelijke houding, die - symbolisch - zijn beperkte blikveld suggereert. Geraadpleegde artsen wijzen op de psychische oorzaak: een wrokkig omzien naar vroeger of de jarenlang verdrongen tranen. Op advies van zijn broer Daniël ondergaat Paul een slaapkuur, maar dat hij hieruit ontwaakt, is niet waarschijnlijk: Paul heeft de witte vlag immers reeds gehesen. Het is dat ‘willen’ bij hem ontbreekt, anders zou je kunnen zeggen dat hij niet meer leven wil, maar zelfs dat impliceert te veel activiteit. Toch stelt hij zelf halverwege het verhaal een juiste diagnose: ‘Mijn probleem? Ik was nooit verliefd geweest, ik had nooit relaties gehad. Ik had niet het flauwste vermoeden van de liefde.’
Inderdaad, de hoofdpersoon uit deze novelle bezit slechts een zwerfkat en laat zich als wrakhout meevoeren met de stroom. Zijn ziekte torticollis verbaast hem niet, hij neemt wraak op Bobby door met diens vrouw te slapen, maar laat het (tot háár spijt) bij één keer, op school zoekt hij alleen contact met Harry, een collega die op zeker moment afreist naar Portugal (een vroeger krachtig, maar nu passief land) en zijn oorspronkelijke klaslokaal verruilt hij uiteindelijk voor een noodlokaal in een zijbeuk waar het daglicht schaars is. Voor iemand die zich dermate ‘verslagen door het leven’ voelt, schiet zelfs een strippenkaart voor de psychiater tekort. In gedachten kan hij tenslotte nog slechts terugkeren naar de vroegere broeikassen van zijn vader, al beseft hij terdege dat dat paradijs definitief verloren is.
Het is reeds gezegd, Siebelink bleef met deze novelle dicht bij huis. In De herfst zal schitterend zijn (1980) is bijvoorbeeld al sprake van torticollis, de scheve nek van Id, de broer van Michiel die hem bewondert vanwege zijn vrije levenswijze; het feit dat Id een kortstondige affaire had met de vrouw van Michiel doet daar niets aan af. In Met afgewend hoofd hebben de prota- en antagonist van plaats gewisseld. Ook Paul verliest zich één keer hevig aan de vrouw van zijn broer. Maar werkelijk contact is niet te realiseren. Siebelinks proza heeft nog existentialistischer wortel geschoten. Ook de decadente trekjes - om die term gemakshalve maar aan te houden - zijn wederom aanwezig: de geslaagde Daniël die bakzeil haalt bij een jongere vriendin, de naargeestige sfeer op een scholengemeenschap, de angst voor de maatschappelijke hiërarchie, het treurige leven in een provincieplaats, de mens die niet uit zichzelf kan treden en moet beantwoorden aan de verwachting van anderen. Samengevat: het besef van de beperktheid van tijd en ruimte, terwijl de stap naar een grootser en meeslepender leven niet gezet kan worden.
Met afgewend hoofd is een knap geschreven novelle, ook door de fragmentarische opbouw die het gebeuren rond Paul langzaam laat uitwaaieren. Enige commentaarhoofdstukken, geschreven vanuit Daniël, detoneren, evenals te symbolisch geladen zinnetjes à la: ‘Van een afstand zag ik de bowling als de buik van een grote vis en wij tweeën, Harry en ik, zaten erin,’ of de pathetische constatering van Paul als hij met de vrouw van zijn broer danst: ‘We waren met een verboden spel bezig, het was voorgoed met onze onschuld gedaan.’ De reisleiderige overdaad schaadt hier. Vooralsnog toont Siebelink zich een concies taalbeheerser en kundig componist. Wat bij hem in romanvorm nog wel eens langdradig dreigt te worden - aanhoudend taxiën op de grond - blijkt gecomprimeerd vleugels te krijgen. Dit boek is een sterk staaltje van een novelle met een idee, wereldbeeld en mensvisie, waarin Ede te ver verwijderd ligt van dat andere Eden.
■