Vertaald
In het hart van het land door J.M. Coetzee, vertaling Peter Bergsma (Agathon, 173 p., f27,50). J.M. Coetzee is in Nederland vooral bekend geworden door de aangrijpende roman Wachten op de barbaren. Het hart van het land waarover in de titel van dit boek gesproken wordt, is een plek midden in Zuid-Afrika waar in een H-vormige boerderij een jonge vrouw leeft. De naaste buren wonen dertig kilometer verder; ze is dus enorm geïsoleerd want behalve haar stugge vader en wat personeel zijn er geen mensen met wie ze kan praten. In een lange monologue intérieure vertelt de ik over de benauwende situatie waarin zij verkeert. Ze ziet met lede ogen aan dat haar vader een verhouding begint met de vrouw van zijn voorman. ‘Uit verveling maakt ze van haar leven fictie’, herinneringen en dagelijkse gebeurtenissen. hersenspinsels en realiteit zijn nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Ze neemt op bloedige wijze wraak op de vader die haar altijd buitengesloten heeft en eindigt daardoor nog eenzamer.
Doctor Slaughter door Paul Theroux, vertaling Hans Bouman (Arbeiderspers, 137 p., f29,50). De Amerikaanse Lauren Slaughter vindt niet alleen Londen en de Londenaren saai, maar ook haar werk als wetenschappelijk onderzoekster boeit haar maar matig. Door zich in te schrijven bij een Escort-service-bureau komt ze in aanraking met de mannen die tot de ‘vijfduizend’ behoren: de wereld van het internationaal kapitaal, de oliehandel. Lauren houdt ervan hun geheimen te vertellen en te ontfutselen en vooral die eigenschap maakt haar zeer bruikbaar voor weer andere (machtige) lieden. Doctor Slaughter is slim en geestig maar verdoet haar tijd met het afzuigen of -rukken van welgestelde domme kerels (op een enkele uitzondering na) die haar stuk voor stuk willen vernederen. Ze gaat er zo in op dat ze nauwelijks tijd heeft om van het geld, dat nu met bakken binnenkomt, te genieten. Uiteraard eindigt ze als slachtoffer: beroofd, berooid, verbitterd en eenzaam wordt ze Engeland uitgegooid.
Van de dode niets dan goeds door Bernice Rubens, vertaling Milly Clifford (Bruna, 187 p., f24,90). Luke Wakefield is een mislukkeling, een verliezer. ‘Mijn vermogen om te falen is bijna een talent te noemen. Die gave is zo uniek dat ik af en toe heb geprobeerd hem uit te buiten, er een deugd van te maken, maar ook daarin heb ik gefaald. Zelfs mijn mislukking is een mislukking.’ Zijn huwelijk is gestrand, zijn zaak is failliet gegaan, hij leeft van een erfenis die hem in de schoot is geworpen. Luke staat in de rij in het postkantoor; als hij bijna aan de beurt is valt de man voor hem dood neer, in een opwelling steekt Luke de (laatste) brief van deze man in zijn zak en komt er daardoor achter dat ene Marion Fairbank door haar echtgenoot is vermoord. Wakefield begeeft zich op het speurderspad, want de affaire-Marion wordt een obsessie voor hem. Het is een grappig, origineel verhaal over een klungelige amateurdetective met een merkwaardig privé-leven. De ontknoping zorgt voor een ware verrassing.
River Road Nairobi door Meja Mwangi, vertaling Juc Jalwingh (In de Knipscheer, 379 p., f39,50). Bekende thema's in Afrikaanse literatuur zijn achtereenvolgens de onafhankelijkheidsstrijd, de teleurstelling over de niet-vervulde toekomstverwachtingen en de stedelijke realiteit. De Keniaan Meja Mwangi heeft over al deze thema's geschreven, maar hij behandelt in River Road Nairobi (dat overigens in 1979 al bij Corrie Zelen verscheen onder de titel Een man van River Road) vooral de uitzichtloze problematiek die het leven in een moderne miljoenenstad als Nairobi met zich meebrengt. De wanhoop van de asfaltjungle. Ben en Ocholla zijn de hoofdpersonen in deze roman, zij zijn losse werklieden die aan de kost proberen te komen in de bouw. Mwangi schildert hun situatie zonder sentimentaliteit, zonder te moraliseren of aan te klagen terwijl de positie waarin de twee mannen zich bevinden geen uitzicht biedt op verbetering. Dat geldt ook voor de overige personages, de hoeren en de alleengelaten kinderen, allen bewoners van dezelfde krottenwijk. Mwangi meent dat de westerse invloed op alle niveaus van het leven zo groot is dat men zichzelf verliest en zowel cultureel als sociaal-economisch afhankelijk is geworden.
In gezelschap van wolven door Angela Carter, vertaling Nicky de Swaan (Contact, 183 p., f24,90). Het eerste verhaal, ‘Het bebloede vertrek’, over een jonge maagd die met een sadistische graaf trouwt, boeide me nog wel omdat het genre niet veel voorkomt en ik echt nieuwsgierig was naar Carter. In deze bundel zijn tien fantasievolle, erotische, wrede maar vooral Grimm(ige) sprookjes opgenomen waarin zoals gebruikelijk dieren kunnen spreken en mensen beesten kunnen zijn. Eigenlijk moet ik zeggen dat het variaties op sprookjes zijn want de gelaarsde kat, Doornroosje en Roodkapje zijn voor een ieder van ons bekend, maar hier is de afloop anders. Roodkapje kiest in In gezelschap van wolven eieren voor haar geld als het beest zijn grote oog op haar laat vallen; ze geeft zich aan hem, ‘zoet en vast slaapt zij in oma's bed, tussen de poten van de tedere wolf’. Hoewel ik de verhalen niet eens achter elkaar gelezen heb, verveelden ze me toch gauw. Volgens mij kunnen alleen echte liefhebbers van het genre hiervan genieten.
MARIJKE HILHORST