Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Strindberg. A Biography door Michael Meyer Uitgever: Secker & Warburg, 651 p., Importeur Nilsson & Lamm, f121,75Atte Jongstra‘Door de relatieve openheid waarmede Strindberg zijn conflicten in zijn werk behandelt, ondervindt dit laatste vaak tegenstand. Deze berust op een afweer. Wanneer de gewone mens stuit op een te openlijke toespeling op verdrongen neigingen, analoog aan zijn eigen, dan zal een censurerende instantie binnen de persoonlijkheid deze toespeling afwijzen en helaas is deze afwijzing slechts te overwinnen door de oorzaken ervan na te gaan. Hem echter wie het gelukt, zijn aanvankelijke tegenzin te overwinnen, overwint een stuk van de eigen infantiliteit evenals de auteur, die het werk aan de mensheid gaf met het onbewuste doel om bevrijd te worden.’ Met deze wel zeer scherpzinnige psychologische verklaring besluit een van de weinige Strindberg-biografieên die tot nog toe in het Nederlands zijn verschenen, die van dr. A.J.W. Kaas (1948). Het is niet de eerste Nederlandse biografie die aan deze Zweedse letterkundige gigant is gewijd. In 1922 verscheen die van de theoloog-letterkundige K.F. Proost. Ik heb dat boek niet gelezen, maar verwacht er ook niets van. Proost is de man die in 1919 tweespalt veroorzaakte in het voorbereidingscomité van de Multatuli-herdenking te Zwolle met een Multatuli-vijandige lezing: zo iemand is niet te vertrouwen. Het boek van A.J.W. Kaas is een gedateerd boek. Hij noemt het zelf ‘een psychologische beschouwing over de band tussen kunstenaars en hun werk’. In de praktijk betekent dat het passen van Strindbergs leven en werken in een complex van psychologische termen en begrippen. Kaas laat het voor het goede begrip aan het slot van zijn boek nog even in een schema zien: Strindbergs leven en streven samengevat op een mooie houtvrije uitklappagina. Vorig jaar verscheen Strindberg. Een leven van de Zweedse schrijver Per Olof Enquist, het manuscript dat ten grondslag heeft gelegen aan de gelijknamige televisieserie, vertaald door Rita Törnqvist-Verschuur. Een boek dat weliswaar de Strindbergse sfeer goed aanvoelt, maar dat als biografie niet voldoet: er moest te veel worden weggelaten. Dat laatste geldt niet voor de onlangs in het Engels verschenen biografie van Michael Meyer. Dit werk bevat een vloed aan gegevens omtrent leven en werk van Strindberg. Het bevat maar liefst 651 pagina's met uitgebreid register en vele voetnoten. De reputatie van Meyer leek sinds zijn Ibsen-biografie (1967) voorgoed gevestigd. Velen noemden die ‘het definitieve boek over Ibsen’. Hebben we nu in Meyers Strindberg. A biography het ‘definitieve’ boek over Ibsens Zweedse tegenhanger gevonden, een werk dat zo spoedig mogelijk in het Nederlands moet worden vertaald? Niet voor niets begon ik met het citaat uit het psychologische boek van dr. Kaas. De grootste zwakte van Michael Meyers Strindberg-boek namelijk is dat hij zijn aanvankelijke tegenzin in Strindberg niet heeft kunnen overwinnen. Een psychologische achtergrond van deze tegenzin zoals Kaas die schetst, daar waag ik me niet aan. Maar op vele plaatsen merken we dat de feiten die Meyer beschrijft botsen met zijn morele opvattingen en vooronderstellingen. Hij heeft de sterke neiging - in plaats van de feiten voor zich te laten spreken - partij te trekken, en dan vooral de kant van Strindbergs tegenstanders te kiezen. Of dat nu de echtgenotes zijn, Ibsen, of anderen waarvan Strindberg al dan niet terecht meende dat ze ‘tegen’ hem waren. Een merkwaardig standpunt voor een biograaf. ‘Ik zou niet meer weten wat ik geleefd of geschreven heb.’ In die uitspraak van Strindberg ligt het grootste probleem voor elke Strindberg-biograaf besloten. Op het allereerste gezicht lijkt Strindberg het mooiste onderwerp dat een biograaf zich kan wensen. Hij liet immers een hele serie autobiografische geschriften na: Zoon van een dienstbode, Tijd van gisting, Inferno, et cetera. Dan is er Het occulte dagboek, een werk dat door Torsten Eklund ‘het meest onverbloemde en intiemste zelfportret’ werd genoemd. En natuurlijk zijn er nog de door dezelfde Torsten Eklund bezorgde brieven. In zijn voorwoord schrijft Meyer enkele regels over de verhouding feit/fictie in Strindbergs autobiografische geschriften. Tijd van gisting is volgens hem vrij waarheidsgetrouw, in tegenstelling tot Het verweer van een gek: ‘Zelfs het beroemde Inferno, dat een getrouw verslag heet te zijn van de Parijse periode in de jaren 1890, toen hij dicht bij de waanzin verkeerde, blijkt in vergelijking met zijn dagboek van die tijd eveneens deels werkelijkheid, deels fictie.’ Het heeft er alle schijn van dat Meyer deze omstandigheid bijzonder vervelend vindt: waarom moest Strindberg het zijn biograaf zo moeilijk maken? Zonder biografische betrouwbaarheid heeft een boek als Het verweer van een gek voor Meyer eigenlijk meteen afgedaan. Het enige belang van dat werk is, zegt hij, dat het ons laat zien hoeveel groter Strindberg was als toneelschrijver dan als romancier: ‘Als alleen de dialoog uit Het verweer van een gek was overgebleven, had het dramatische kansen geboden die vergelijkbaar zijn met die van De vader of Freule Julie. Maar het verbindend commentaar, dat hysterisch en kinderachtig is, maakt de dialoog absoluut ongeloofwaardig.’ En omgekeerd: ‘Elk van Strindbergs beste toneelstukken zou even ongeloofwaardig zijn, als hij ze als roman geschreven zou hebben.’ Hoe chagrijnig Meyer over zijn onderwerp schrijft wordt alleen al duidelijk als je op de frequentie let van woorden als ‘abusive’, ‘insane’, ‘hysterical’, ‘schizofrenical’, ‘impossible’, ‘melodramatic’, ‘self-pity’, et cetera. Hij heeft zich niet bij de Strindbergiaanse werkelijkheid neer kunnen leggen. Dat leidt hier en daar tot komische situaties. Als Strindberg op een goed moment aan zijn uitgever Bonnier schrijft dat hij voorlopig geen creatief werk meer wil leveren omdat hij zich wil wijden aan wetenschappelijke experimenten, dan lijkt Meyer het koude zweet uit te breken. Die experimenten leiden Strindberg immers alleen maar af van wat hij volgens Meyer het beste kan: het schrijven van toneelstukken. Als de op dat moment beroemde Noorse schrijver Björnsterne Björnson aan Strindberg schrijft dat hij af moet stappen van historische drama's en zich moet storten op zijn eigen tijd, schrijft Meyer: ‘Ongelukkigerwijs zou het vier jaar duren voor Strindberg dit advies opvolgde.’ ‘Wéér vier jaar weggegooid’, je hoort het Meyer denken. Het jaar waarin Strindberg zijn alternatieve geschiedenis. Het Zweedse volk schrijft, komt bij Meyer in een vreemd licht te staan: ‘Het beslaat meer dan 1000 pagina's, een vreselijke verspilling van een jaar (...)’ Meyer neemt Strindberg verder kwalijk dat hij zo weinig kansen benut om in contact te komen met beroemde tijdgenoten. Sara Bernhardt, Eleonora Duse, Isadora Duncan: Strindberg kijkt niet naar ze om. Als het beroemde Meiningergezelschap (dit was zeer vooruitstrevend in zijn toneelopvattingen) in Stockholm speelt, blijft Strindberg gewoon op Runmarö zitten, een van de scheren vlak voor Stockholm. Het was toch werkelijk niet te veel gevraagd om even de boot naar het vasteland te nemen, meent Meyer. Om het geld voor het bootkaartje had hij het ook niet hoeven laten. Strindberg mag dan in zijn brieven wel voortdurend over geld klagen, Meyer vindt dat onzin. Ibsen had van Strindbergs inkomen in ieder geval gemakkelijk kunnen rondkomen: ‘Als Strindberg ook maar enig idee van omgaan met geld had gehad, zou hij het gemakkelijk hebben gered, maar hij kocht voortdurend boeken, bezocht restaurants, at duur voedsel, dronk goede wijn en woonde in hotels.’ In Strindberg. A biography zien we er steeds opnieuw de nadruk op gelegd dat Strindberg als toneelschrijver groot is. Vooral aan de receptie van de verschillende opvoeringen van zijn stukken, in binnen- en buitenland, besteedt Meyer zeer uitgebreid aandacht. De receptie van Strindbergs romans komt aanzienlijk minder uit de verf, maar die romans vindt Meyer dan ook nauwelijks de moeite waard: ‘Voor een niet-Zweed,’ zo schrijft hij, ‘lijken deze romans, omdat ze een levendig beeld geven van de Zweedse samenleving van die dagen, voorgoed verouderd. De rode kamer, Het verweer van een gek, Aan open zee, Zwarte vaandels en De gotische kamers zijn het lezen waard vanwege soms fraaie scènes en landschapsbeschrijvingen, maar ze zijn slordig geconstrueerd en vol van vervelende didactiek, die hier en daar oploopt tot een derde of meer van het geheel. Hetzelfde geldt voor zijn deels gefictionaliseerde autobiografische geschriften De zoon van een dienstbode et cetera (...).’ Dat Kafka nou net van Strindbergs prozawerk een groot bewonderaar was, | |
[pagina 10]
| |
kan Meyer maar slecht begrijpen. Trouwens, ook met Strindbergs poëzie maakt Michael Meyer korte metten. Hij vindt die ‘technisch onbeholpen (...) en banaal van inhoud.’ | |
Geen visieWat, afgezien van alle vooroordelen en oordelen over Strindbergs leven en werk, het boek van Michael Meyer zo moeilijk leesbaar maakt is het gebrek aan visie op zijn onderwerp. Hij spreekt oordelen uit over vele zaken, maar een overkoepelende visie ontbreekt. Strindbergs antisemitische uitspraken (niet de minst belangrijke factor bij het ontstaan van Michael Meyers tegenzin) worden aangehaald en gehekeld zonder ze in een maatschappelijke contekst te plaatsen. Maar vooral bij het hier al eerder aangesneden probleem - namelijk de verhouding feit/fictie - is dit een zeer kwalijk gebrek. Meyer noteert alleen maar hier en daar dat Strindberg weer eens ‘gelogen’ heeft in zijn autobiografische geschriften. Hoe zit het eigenlijk? Heeft er nooit iemand vóór Meyer geschreven over de problematische verhouding feit/fictie in het werk van Strindberg? Toch wel. Een zeer inspirerende visie op dit probleem wordt geleverd door Olof Lagercranz in Strindberg, een biografie die vrijwel in alles tegengesteld is aan die van Michael Meyer. Het boek stamt uit 1979. Meyer leest Zweeds, maar hij had het ook in het Engels kunnen lezen. Tot mijn stomme verbazing ontbreekt Lagercranz' boek in Meyers bibliografie. Wel wordt op pag. 577 ‘a recent Swedish biographer’ ten tonele gevoerd, zeer waarschijnlijk is dit Lagercranz. Meyer zegt niet veel te moeten hebben van deze ‘biographer’ omdat deze Strindbergs romans interessanter lijkt te vinden dan diens dramatisch werk. Het lijkt er echter meer op dat Meyer niet wilde wijzen op een concurrerend boek op de Engelse en Amerikaanse markt. Hoe dan ook, het is juist Lagercranz die in zijn meeslepende en volstrekt Strindbergiaanse biografie (zij het niet zonder gezonde ironische afstand) een visie weet te ontwikkelen, waarin de problematische verhouding feit/fictie wordt opgelost. Lagercranz zoekt niet naar ‘de’ waarheid, maar naar Strindbergs beleving daarvan. Nergens, zegt hij, schrijft Strindberg precies de waarheid. Niet in zijn autobiografische geschriften, niet in Het occulte dagboek, zelfs niet in de brieven Strindbergs werkelijkheidsbeleving wordt aan de ene kant beïnvloed door zijn gespannen, dikwijls tegen de waanzin aanleunende geest; anderzijds door de voortdurende vraag: is wat ik beleef misschien geschikt om in mijn werken te gebruiken? In de eerste schriftelijke weerslag van de gebeurtenissen (de brieven, het dagboek) werkt Strindberg al in de richting van de uiteindelijke literaire verwerking. Sterker nog. Een aantal getuigenissen uit zijn omgeving opperen de mogelijkheid dat hij bepaalde ruzies uitlokte, of eigenaardige gedragingen vertoonde, om die scènes uit te testen voor latere literaire verwerking. Opvallend is dat zowel bij Meyer als Lagercranz deze getuigenissen terug zijn te vinden. Bij Meyer als voorbeeld hoe Strindberg zijn goedbedoelende omgeving terroriseerde, bij Lagercranz als argument voor een steekhoudende visie op een leven dat voor honderd procent in dienst stond van het schrijverschap. Als één Strindbergbiografie een Nederlandse vertaling verdient is het die van Olof Lagercranz: een meeslepend boek over een meeslepend schrijver. Terugkomend op de woorden van dr. A.J.W. Kaas waarmee ik dit stuk begon: ik heb het niet klaargespeeld de tegenzin in Michael Meyers Strindberg. A biography die me al na enkele tientallen bladzijden bekroop, te overwinnen. Dat is natuurlijk een nederlaag: wie overwint niet graag ‘een stuk van zijn eigen infantiliteit’? ■ |
|