Een poëtische ark van Noach
Een bloemlezing met gedichten over dieren
Welches tier gehört zu dir? Eine poetische Arche Noah Samenstelling Peter Hamm Uitgever: Carl Hanser Verlag, f65, - Importeur: Nilsson & Lamm
Charlotte Mutsaers
Waarom vindt men dierenkerkhoven doorgaans bespottelijk, terwijl er moord en brand wordt geschreeuwd als iemand een mensengraf schendt? Waarom mag een hond geen deux-pièces dragen een een dame wel een apepak of smoking? Waarom oogsten Nederlandse kleinkunstenaars nog steeds succes met flauwiteiten over hondepoep (in achterafzaaltjes of bij Sonja op schoot), hoewel deze bezorgde milieuridders zelf de grootste vervuilers zijn? Waarom staan pastorale biologen mij te manen dat het beter en gezonder en vooral normaler is van mensen te houden dan van dieren? Waarom?
Het is allemaal zo klaar als een klontje: de wereldschuld wortelt in een slang en dat is immers een dier, terwijl de nobele Jezus zelf die hard zijn best heeft gedaan om ons daarvan te verlossen tenslotte mens was (geworden).
Maar niet getreurd: niet alle mensen zien zichzelf als de stralende kroon op de schepping. Daarom ben ik zo buitengewoon ingenomen met het boek Welches Tier gehört zu dir? In deze poëtische ark van Noach heeft de samensteller Peter Hamm meer dan vijfhonderd pagina's gedichten en korte prozastukjes over dieren bijeengebracht van onder anderen Heine, Majakofski, Tucholsky, Rilke, Musil, Léautaud, Yeats, Dickinson en Guido Gezelle. Het opmerkelijke aan al die teksten is dat het stuk voor stuk pogingen zijn om de grenzen tussen mens en dier op te heffen. In zijn nawoord vertelt Hamm hoe Lévi-Strauss, ooit gevraagd naar een onbereikt doel in zijn leven, antwoordde: ‘Ik zou graag éénmaal een echte verstandhouding met een dier hebben gehad, maar daar ligt een grens die niet overschreden kan worden.’ Nu hebben volgens allerlei overleveringen heiligen die grens wel degelijk overschreden en natuurlijk ook kinderen en gekken. En doordat, aldus Hamm, de ziel van de kunstenaar niet zo heel onverwant is aan die van gekken en kinderen, hebben juist zoveel kunstenaars van meet af aan het dier vorm gegeven in woord en beeld.
Behalve een nawoord bevat het boek ook twee uitstekende registers: een register met de namen van alle opgenomen auteurs en een register met alle erin voorkomende diersoorten. Vooral dit laatste register is buitengewoon interessant. Er draven honderdzevenenzestig verschillende dieren op. En alle hondenhaters ten spijt: de hond staat bovenaan met zesenveertig teksten van niet bepaald fascistoïde schrijvers zoals: Homerus, Byron, Jessenin, Stevie Smith, Tucholsky, Heine, Montale en Rilke. De kat moet het stellen met zeventien teksten en de slang en de spin halen er ieder ook nog zeven. Zonder twijfel ligt het ene dier veel meer in de schrijversgunst dan het andere, maar toch zijn er nog heel wat minder populaire dieren bedicht: vlo, vlieg, zeeolifant, krab en zelfs oorwurm. Aan het charmante gordeldier is slechts een enkele tekst gewijd en de heel aansprekelijke katta is helemaal niet bedicht. Ook de pelikaan mis ik. Over de haas een mooi gedicht van Pablo Neruda. De bekende dierenfabels (Aesopus, Phaedrus, La Fontaine) zijn uiteraard niet opgenomen, omdat die makkelijk te verkrijgen zijn in afzonderlijke bundels.
De selectiecriteria voor de bundel zijn niet helemaal duidelijk. Ik heb het idee dat Hamm als een bezetene alle dierengedichten verzameld heeft die hem onder ogen kwamen en toen op grond van zijn eigen smaak een keuze heeft gemaakt. Hier is niets tegen, vooral omdat hij blijkens zijn keuze smaak heeft. Wel is het jammer dat sommige buitenlandse gedichten alleen lijken te ontbreken doordat er geen Duitse vertaling voorhanden was. Hoe kun je anders verklaren dat The raven van Poe er niet in staat of het schitterende hazengedicht van Voznesensky, of zouden die te lang zijn?
Dit boek bewijst aan wie het nog niet wist dat dierengedichten, evenals gedichten over mensen, gewoon goed of slecht zijn, terwijl ik soms het idee heb dat door de overwaardering van de menselijke soort dierengedichten minder diep of gelaagd worden gevonden. Uiteraard is het niet het onderwerp dat de eventuele diepte bepaalt. Toch leeft dit misverstand min of meer besmuikt voort, ook in de beeldende kunst waarin het boeiender schijnt te zijn de kop van Freud af te beelden dan bijvoorbeeld een zeepaardje.
Laat ik eindigen met een citaat van Musil: ‘Wenn Gott Mensch werden konnte, kann er auch Katze werden.’ Hier is geen speld tussen te krijgen en we kunnen het alleen maar betreuren dat God geen kat werd, want ongetwijfeld had de wereld er heel anders uitgezien.
■