Het rijmwerk
De Ruizerijmen waren het lekkerste snoepje van de week. Van verschillende daarvan hebben we in die zo heerlijk uit de hand gelopen geschiedenisles de première mogen meemaken. Sommige zijn zo ijzersterk dat mijn iets minder sterke geheugen ze tot op de dag van vandaag is blijven meedragen. Merkwaardig is dat Charivarius zelf zo vaak verklaard heeft geen parodist of humorist te willen zijn. ‘Als sommige rijmen misschien een min of meer komisch effect hebben, is dat, om zo te zeggen, bij ongeluk,’ zegt hij in zijn inleiding tot een verzameling Ruizerijmen. Als dat zo is, mogen we blij zijn dat hij zoveel ongelukken gemaakt heeft. Het rijm over de rid- en runders waaraan deze bundel zijn titel ontleent, is toch puur een parodie, en een van de beste die er in onze taal geschreven zijn. En in de persiflage op de godslampende ster staat voor mij een regel als ‘een straatnimf gajemeede, 'k neende nors naar huis’ hoog aan het firmament van de vaderlandse humor.
Ik verlaat nu de tijd waarin ik met Charivarius kennismaakte. U kunt uw T-Ford weer ruilen tegen iets moderners (maar niet leukers). Helaas, toen die dingen er nog reden, kon geen leraar zich iets duurders dan een fiets permitteren, laat staan dat leerlingen dat konden. In ieder geval ben ik mijn geschiedenisleraar nog altijd dankbaar. Als ik in ruil voor Charivarius een stukje geschiedenis heb moeten missen, troost ik me met de gedachte dat er boeken genoeg zijn om dat in op te slaan. Charivarius opslaan kan dank zij dit boekje nu pas weer.
Zat ik in zo'n knappe klas dat we toen al in staat waren om te beoordelen wat Charivarius voor onze taal betekende? Ik denk het wel. Jaren later, toen Charivarius zeventig was geworden, werden zijn verdiensten nog eens breed uitgemeten door dr. P.H. Ritter jr. De beroemde boekbespreker, die in zijn radiopraatjes zelfs de grootste flutroman tot een bestseller kon maken, en dat ook deed, had aan het eind van zijn lofrede over Charivarius toch nog een bedenking.
‘Er is nog een andere Charivarius,’ schreef hij, ‘de grappige rijmer, de olijke verteller van boertige gevallen, de nazaat van “De Schoolmeester”. Maar deze verdwijnt achter de taalzuiveraar, die zoveel dringend werk heeft te verrrichten.’
Tegen dit oordeel in wil ik toch de rijmer Charivarius ervoor behoeden ergens achter te verdwijnen, zeker achter De Schoolmeester, wiens grappigheid ik naast de levenswijsheid van Vader Cats als de voornaamste oorzaak beschouw dat Nederland tot de Lage Landen wordt gerekend.
■