Humeuren & temperamenten
Bewaarzucht
Gerrit Komrij
P. Hermanides
Iemand kan onzinnige dingen verzamelen, zoals kroonkurken, koekblikken of eerste drukken van Johan de Meester, maar verzamelzucht kan ook inhouden dat je uit bent op iets nuttigs of waardevols. Bewaarzucht, daarentegen, betekent altijd dat je van de grootste rommel nog geen afstand kunt doen. Dat je geen dingen die je nodig hebt weggooit of prijs stelt op iets waardevols spreekt vanzelf: pas waar je als een kloek op de lege schalen blijft zitten begint de demon van de bewaarzucht.
De vuilnisman is de natuurlijke vijand van zo iemand en aan slokoppen als pedaalemmers, glasbakken en allesbranders heeft hij een broertje dood. Dat kan manische vormen aannemen. Er zijn er die dol zijn op autowrakken. Anderen kunnen het weer niet over hun hart verkrijgen verpakkingsmateriaal weg te gooien. Zo raken hun hof en erf, alle bijschuren incluis, volgestouwd met lege flessen, kartonnen dozen en blikken. Je kunt immers nooit weten waarvoor je ze nog eens nodig hebt. Lege flessen zijn bijzonder handig voor als je ooit een jeneverstokerij zou willen beginnen, in kartonnen dozen kun je kralen, spijkers en knopen kwijt en uit blikjes kun je drinken wanneer een aardbeving je glasservies heeft vernield. Terwijl anderen dan van de dorst omkomen of terugvallen in een primitieve staat zit jij op rozen. In de oorlog vochten ze ook om zolen met gaten en hadden ze er spijt van die vroeger zo vaak te hebben weggegooid.
Alle kralen, spijkers en knopen worden natuurlijk weer bewaard omdat die zo handig zijn om er hun dozen mee te vullen. Nog in geen duizend jaar hebben ze voldoende verstel-, timmer- en rijgwerk om al hun prullen een bestemming te geven, en van de jeneverstokerij of de aardbeving zal het ook nooit komen, maar daar gaat het ze niet om. Het zijn maar fictieve rechtvaardigingen voor een leven waarin geen hiërarchie heerst, waarin de knoop evenveel waard is als de gouden munt en de lege wijnfles net zoveel bestaansrecht heeft als de Mingvaas. Terwijl de verzamelzucht aristocratisch is, is de democratie de moeder van de bewaarzucht.
Ze is ons allen eigen. Al gooien we iedere kromme en roestige spijker nog zo naarstig weg en is de vuilnisman onze beste vriend, we hebben in ons hoofd een schroothoop waaruit geen niemendalletje meer kan ontsnappen, waarin geen bestand ooit kan worden gewist. Wat voorbijgaat blijft. Al doen we ons uiterste best meer aan de vaas te denken dan aan de scherven en al proberen we de anarchie nog zo te bedwingen door de grondwet hoger aan te slaan dan lokale verordeningen en de polijsting hoger dan het instinct - zoals we ook de democratie redden door haar af te zwakken, er komt altijd weer dat moment waarop we geconfronteerd worden met iets uit de torenhoge stapels of de verborgen bijschuren van onze gedwongen bewaarzucht. Dan gapen de lege kartonnen dozen ons aan, worden we opgejaagd door een knoop en weet een zinloze, roestige spijker ons zonder rust noch duur te kwellen. Dan stort de hele rotzooi zich hordegewijs op ons en smeken we om een sterke man, een redder.
Stil, in de nacht, heeft zich plotseling ons hoofd met louter ongewenste kobolden gevuld - geniepig, zonder dat we erom vroegen, heeft de aanblik van de asla van ons verleden onze domme dromen van vrede en gelukzaligheid verbrijzeld. Geen snipper, geen wrak, geen scherf blijft ons bespaard. Heel onze orde raakt bedolven onder de bijkomstigheden. Daar helpt maar één vuilnisophaler, de dood.