Liefdevol lexicon
Ten Braven
Binnen het bestek van enkele weken zijn in ons kleine letterengebied twee lexica verschenen over Nederlandse schrijvers en hun werk. Ik kan er weinig over vertellen; het ene heb ik namelijk nog niet gezien, maar daar weet ik van dat het speciaal op vakmensen en studenten mikt; het andere, het Winkler Prins Lexicon van de Nederlandse Letterkunde is wél voor gewone lezers bestemd, maar dat heb ik cadeau gekregen en ook daar moet ik dus met omzichtigheid over spreken.
Er zijn drie antwoorden op de vraag waarom je dit naslagwerk met meer vrucht kunt raadplegen dan andere informatiebronnen die je al op de plank hebt staan. Ten eerste bevat dit boek veel vollediger en zakelijker gegevens dan er in enige literatuurgeschiedenis staan, omdat daar sierlijke samenhangen, invloeden en scholen moeten worden geschetst. Dit lexicon somt alleen nuchter op, maar dan behoorlijk compleet.
Ten tweede staan er veel meer Nederlanders en Vlamingen in dan in de befaamde MEW (Moderne Encyclopedie van de Wereldliteratuur), want die tien delen gaan nu eenmaal gebukt onder het volledige buitenland en wat ze daar allemaal hebben geschreven. Ten derde is dit lexicon weliswaar gebaseerd op een uittreksel van de Grote Winkler Prins, maar dat basisbestand is geheel opgepoetst, bijgewerkt, aangevuld en geactualiseerd, zodat menige uitgave van vorig jaar er nog net in kon worden meegenomen (zie de laatste twee boeken op de laatste pagina van de laatst vermelde schrijver, Gerrit Jan Zwier).
Het schijnt trouwens - maar dit ter zijde - dat de Winkler Prins Encyclopedie, waarvan geen nieuwe drukken meer zullen verschijnen, nu toch nog op een andere manier door Elsevier zal worden geëxploiteerd; de tienduizenden artikelen worden uitgesplitst en soort bij soort in nieuwe banden op de markt gebracht; zo kunnen we aparte encyclopedieën verwachten van de Mythologie, van de Sterrenkunde (goeddeels dezelfde namen trouwens), van de Wereldgeschiedenis, van de Jazz, van de Jacht, van Aardrijkskundige namen, van de Botanie et cetera. Het is net als een boer die jarenlang boter, melk en kaas van zijn koe heeft getrokken, maar haar ten slotte nog eenmaal uitserveert in de vorm van bieflappen, bloedworst, runderrrollade, ossobucco, damestasjes en ossestaart.
Het meest frappante van deze eerste ‘spin off’ (zoals dat technisch schijnt te heten) is dat de redacteuren kennelijk naar een hoge raad van de objectiviteit hebben gestreefd. Blijkbaar heeft men het niet aan de individuele bijdragenschrijvers overgelaten hoeveel ruimte ieder onderwerp toebedeeld zou krijgen, maar de hele literatuur is opgedeeld in belangrijkheidsklassen van 100 woorden, 300 woorden en zo door tot doodenkele topfiguren die meer dan een hele pagina mochten beslaan.
Zo heeft Vondel 195 regels druk gekregen, tegen Komrij 45. Daar kunnen we misschien wel vrede mee hebben, maar is Stijn Streuvels met 72 regels dan niet wat fors bedeeld, terwijl de alom bekroonde Thomas Rosenboom het met nul regels moet doen?
Iemand suggereerde mij dat de lengte van de artikelen misschien mede bepaald werd door de omvang van iemands oeuvre en zo zouden dan de wat overdreven 31 regels van Theun de Vries te verklaren zijn, tegen de 19 voor Hendrik, een heel wat groter literator maar met een exquis klein oeuvre. Ik kan dat niet aannemen want dan zou Jos van Manen-Pieters het zelfs nog van Vestdijk moeten winnen.
Nee, het is duidelijk dat het lexicon in de toegedeelde regels een impliciet waardeoordeel verdisconteert en dat lijkt me ook juist; over een sporadische discrepantie moet dan niet gezeurd worden. Expliciete bewondering of afkeuring was echter duidelijk niet toegestaan: er werd tenslotte een feitelijk naslagwerk beoogd waarin de draak noch de loftrompet gestoken hoorde te worden.
Maar wat blijkt? Literair enthousiasme kruipt blijkbaar waar het niet gaan kan, want van een bepaalde essayist wordt verteld dat hij ‘lucide en scherpzinnig’ schrijft en belangrijk wetenschappelijk werk heeft voortgebracht, al werd hem vooralsnog P.C. Hooftprijs onthouden. En een dichteres blijkt te dichten met een ontwapenende eenvoud en helderheid, wat ‘haar engagement des te meer kracht bijzet’. Het is aardig om te zien dat er blijkbaar een semi-permeabele wand bestaat tussen objectieve beschrijving en subjectief oordeel.
En die prijzende woorden en niet weg te moffelen voorkeuren mogen dan tegen de regels zijn - toch zijn zij het die het lexicon zelf tot een waardevol produkt maken. Woordkunst kan immers niet bestaan zonder de weerklank die zij oproept in het brein van de lezer en pas als die getroffen raakt en er iets als geestdrift ontstaat, is er sprake van literatuur. Wie de voorkeur geeft aan een dorre registratie van de feiten, moet dan maar liever de ledenlijst van de VVL opvragen, wat ook aanzienlijk scheelt in de aanschafkosten.
Maar juist daarom zou het logischer zijn geweest als we hadden mogen weten wie vindt dat Koolhaas' boeken opvallen door hun ‘aparte toon en hun rijk geschakeerde stijl’ en welke lezer heeft geconstateerd dat Emiel van Hemeldonck een ‘paar geslaagde psychologische romans’ schreef. Wat is een waardeoordeel waard, als je niet weet wie er oordeelt?
Die laatste zal trouwens wel een Vlaming zijn geweest en het is felicitatie aan onze zuiderburen waard dat hun letteren het in dit lexicon met een ruime voorsprong hebben gewonnen. Terwijl er immers twee keer zoveel Nederlanders als Vlamingen rondlopen, staan de Nederlandse lemma's tot de Belgische ongeveer in een verhouding van 3 op 2. Op het punt van de actieve lexicon-schrijvers pakt de verhouding zelfs nóg gunstiger voor Vlaanderen uit; onder de medewerkers voor de literatuur na 1940 bijvoorbeeld tel ik 21 Noordnederlanders tegen maar liefst 24 zuidelingen!
Dat de redacteuren er met zoveel voetvolk in geslaagd zijn in ieder artikel ongeveer dezelfde informatie (loopbaan, werk karakteristiek) in diezelfde volgorde vermeld te krijgen, mag een soort wonder heten. Ik hoop overigens dat ze net als Karel van het Reve voor iedere drukfout een tientje uitloven, want dan ben ik binnen.