Thrillers
Met hun onopgesmukte omslagen in een giftige pasteltint zien de misdaadromans van Delacorta er eerder uit alsof ze in het snoeporgel van Jamin thuishoren dan in het boekenrek. Lola, (Ballantine, f 12,75) is al weer de vierde aflevering in de reeks en tenslotte werkte net als bij Jamin de opvallende vormgeving op de probeerlust. De inhoud was weer eens een wijze les om je te beperken tot het bekende als je nare verrassingen wil voorkomen. Lola is een verhaal van niks over het stijlvaste Parijse duo Serge en Alba. Hij is pianist en zij een modieuze niksnut en samen gaan ze achter een verdwenen popster aan. Delacorta is het pseudoniem van Daniel Odier, een Franstalige Zwitser die op deze manier het serieuze imago van zijn landgenoten beschadigt. Het boek is een soort stripverhaal in woorden en uitsluitend geschikt voor lezers die voor een gewoon misdaadboek te blasé zijn. Dat sluit niet uit dat er af en toe een leuke zin in staat, zoals ‘Hij had een perfect gezicht voor tweedehands kleren.’
Lola is een typisch liflafje, maar in Frankrijk bestaat ook een bloeiende traditionele misdaadromanindustrie. Er verschijnt daar veel meer oorspronkelijk werk dan we hier vanwege de Angelsaksische overheersing vermoeden. Zo is er jaarlijks de Prix du Quai des Orfèvres voor het beste debuut. De winnaar voor 1986 is Michel de Roy, een rechercheur uit het Zuidfranse Nîmes, met Sûreté Urbaine (Fayard, f 13,45). Het is een klassieke politieroman over hardwerkende agenten enerzijds en een nare onderwereld anderzijds die bestaat uit psychopaten, beroepswerklozen, oplichters en pooiers, die niets liever doen dan vrouwen in elkaar meppen, gokken, in snelle wagens rijden en naar de sportschool gaan. De Roy heeft een verhaal bedacht over de overval op een geldtransport dat bij een supermarkt in Montpellier de dagopbrengst in ontvangst komt nemen. Behalve in Montpellier speelt het verhaal ook in Parijs en Cannes. Het is duidelijk dat inspecteur Yvan Brunei en zijn mannen aan het langste eind zullen trekken, maar daarbij hebben ze wel erg veel geluk nodig. De Roy heeft een afkeer van schorriemorrie en geneert zich ook niet om een Noordafrikaan een stevige nare bijrol te geven. Zijn taalgebruik ligt ongeveer op het niveau van de Maigret-boeken en daar moet ons slijtvaste middelbareschool-Frans tegen zijn opgewassen.
Als je het werk van James Melville mag geloven, heeft de politie van Japan het makkelijker dan zijn Franse collega's. Het land kent nog een soort feodale structuur waarbij misdadigers ook hun vaste stek hebben. Melville is echter meer geïnteresseerd in de beschrijving van de botsing tussen de Japanse zeden en die van buitenlanders. Zijn vaste hoofdpersoon, hoofdinspecteur Tetsuo Otani, heeft vooral zaken waarbij buitenlanders zijn betrokken. In A Sort of Samurai (Fawcett, f 12,75) gaat het om een enge Duitser die gek is op zijn hond. De verhaalopzet geeft Melville, een Engelsman die lang in Japan heeft gewoond, de gelegenheid om sympathiek uit te weiden over de ogenschijnlijk ondoorgrondelijke Japanner. De lezer komt vooral veel te weten over Otani zelf en zijn echtgenote, die wel onderdanig is, maar niet valt uit te vlakken. A Sort of Samurai bevat verder veel beleefde conversatie en gaat een discrete zelfmoord ook niet uit de weg. Die Japanners lijken zo kwaad nog niet.
Bartholomew Gill is de schepper van een Ierse politieman. Inspecteur Peter McGarr is al jaren een begrip in het korps van Dublin. In McGarr and the P.M. of Belgrave Square (Penguin, f 13,60) heeft hij het druk met een moord op een antiekhandelaar die bij een oude geschiedenis met vervalsingen van beroemde Franse impressionisten is betrokken. De P.M. uit de titel slaat op een hond die verder niet echt essentieel voor het verhaal is, voor zover de verhaallijn is te volgen. Volgens de folklore mogen de Ieren drinken uit de spraakwaterval en dat is in het werk van Gill goed te merken, waarbij je nog moet bedenken dat men er ook graag een stevige slok whisky drinkt. Pas achteraf zag ik dat Nicolas Freeling een prijzend woord op de omslag doet en dat is goed voorstelbaar. Deze oude meester van brokkelige verhalen, struikelpartijen over beeldende passages en erudiete en literaire verwijzingen kan het werk van Gill bijna als een spiegel gebruiken.
Voor B.M. Gill is het bestaan van Bartholomew Gill een feit dat snel tot misverstanden kan leiden. B.M. is echter een vrouw en als ik haar was zou ik me snel voluit met de aardige naam Barbara tooien. Als schrijfster verschilt ze in ieder geval hemelsbreed van haar naamgenoot Bart. The Twelfth Juror (Coronet, f 13,60) is een aangekleed rechtszaaldrama dat op een zakelijke en heldere toon spannend naar een bijna onverwachte climax voert. Ik kan me goed voorstellen dat de Engelse club van misdaadauteurs haar hiervoor met een Gouden Dolk heeft bedacht. Elf van de twaalf gezworenen en de verdachte in het proces waar het verhaal omheen is gebouwd, spelen maar een geringe rol. Gill gebruikt één van de juryleden als een toevallige hoofdpersoon die licht werpt op de onverkwikkelijke relaties in het gezin van een van moord verdachte televisiepresentator. Deze Gill is een schrijfster om in de gaten te houden, zo waarlijk helpe mij God Almachtig.
THEO CAPEL