Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
De huwelijksjaren van A.L.G. Bosboom-Toussaint 1851-1886 door H. Reeser Uitgever: Wolters-Noordhoff/Bouma's Boekhuis, 477 p., f72,50Marita MathijsenIn 1962 verscheen het eerste deel van de biografie van Geertruida Toussaint. Het boek maakte toen een frisse, moderne en wetenschappelijke indruk door de nauwgezette weergave van de verzamelde documenten, door de terughoudende interpretaties, de nuchtere taal en de vele feitelijkheden. Geen warrig gepsychologiseer, geen oncontroleerbare invoeling, geen door identificatie emotioneel geworden taalgebruik, maar een heldere documentenbiografie. Begin 1986 verscheen het tweede deel. De auteur, Hans Reeser, kreeg op 8 januari een eredoctoraat van de Universiteit van Amsterdam voor zijn wetenschappelijk werk, waaronder deze twee delen. Het vervolgdeel is op dezelfde wijze samengesteld als het eerste, maar een moderne, frisse indruk maakt het niet. Er is iets veranderd in twee decennia. De terughoudende, bijna angstvallige toon van de interpretaties, de koelheid van de taal, de vele feitelijke opsommingen maken nu een bepaald verouderde indruk. Waar ligt dat aan? Hebben de mentaliteitshistorici dat op gang gebracht, dat men weer vertelde geschiedenis wil lezen, en dat subjectiviteit in het geschiedverhaal weer bijna voorwaarde geworden is? Maar het komt niet alleen door de veranderde smaak dat dit deel minder verrast dan het eerste. Reeser had geen dankbare taak meer. In de tweede helft van Bosboom-Toussaints leven lijken de jaren zich voort te slepen in een herhaling van dezelfde werkzaamheden en depressies na de werkzaamheden, zondat dat er veel andere gebeurtenissen zijn dan het uitkomen van een historische roman, het samenstellen van een almanak en het verschijnen van al dan niet gunstige reacties daarop. De enige grote schrijfster van de Nederlandse negentiende eeuw heeft na haar huwelijk bepaald geen meeslepend openbaar leven geleid. Toen Busken Huet haar eens vroeg om memoires antwoordde zij: ‘Mémoires schrijven! Gij hebt goed praten, Geachte Vriend! Tot zoo iets krijgt Gij mij niet. Ik heb er reeds alles van gevoeld toen ik maar even voor mij zelve een terugblik waagde met het oog op een publiek. Mijn leven uiterlijk zoo kalm, zoo zonder groote evenementen daarheen gevloeid, is toch zoo rijk, zooveel bewogen naar het innerlijke dat ik er niet in kan komen in mijn verleden, zonder allerlei tegenstrijdige emoties, die mij meer zouden schokken dan ik zeggen kan. En waartoe mij zelve dat leed aangedaan? Om de nieuwsgierigheid te bevredigen van eenige particulieren die het boek zouden lezen als ieder gewone roman en ter zijde leggen met een “is 't anders niet!” terwijl de vrienden er toch al genoeg van weten of vernemen uit mijne correspondentie. Neen, ik zal er nooit toe kunnen komen.’ Helemaal heeft ze zich niet aan haar weigering gehouden, want aan het einde van haar leven is ze wel enige herinneringen op schrift gaan stellen. Maar de jaren ná haar huwelijk met de schilder Bosboom blijven wel erg bedaard in vergelijking met de turbulente jaren daarvoor. Vierhonderd pagina's biografie kunnen daar niets aan veranderen, hoe nauwgezet Reeser ook melding maakt van elk boek dat uitkwam en de inhoud daarvan, van elke tijdschriftbijdrage die verscheen, van de jaarlijkse reisjes naar Alkmaar, Amsterdam of de Veluwe, van tegenslagen met dienstboden, voorjaarsschoonmaak, verhuisellende, verkoudheden en andere ongesteldheden. De ontzagwekkende hoeveelheid informatie imponeert, maar bevredigt niet. Reeser schrijft over een van Toussaints historische romans: ‘Het is juist deze kwantiteit die met al haar gewicht op het werk drukt, temeer daar zij in geen verhouding staat tot de onbelangrijkheid van de inhoud. Ondanks het intensieve speuren van de schrijfster lag er in het gegeven nauwelijks stof voor een boeiend verhaal, laat staan voor een roman.’ Vervang inhoud door gebeurtenissen, schrijfster door onderzoeker, roman door biografie, en Reeser velt zijn eigen oordeel. | |
AfschermenToch bevroedt men een emotioneel hevig bewogen gedachtenleven bij de schrijfster, maar in haar brieven, de voornaamste bronnen van Reeser, doet ze daar niet het verslag van dat men zou wensen. Ze was in staat tot diepgaand psychologisch ontleden van haar historische romanfiguren, maar een eigen analyse van haar gemoedsleven komt men in dit deel van de biografie niet tegen. Ze lijkt zich af te schermen voor de openbaarheid. Haar toch al nietige gestalte ging steeds minder ruimte voor zich opeisen. De woonplaats Den Haag werd nauwelijks verlaten, alleen rond nieuwjaar en in de zomer, en dan vooral voor Bosbooms schilderwerk. Van uitgaan hield ze niet, grote menigten beangstigden haar en in vriendenkring maakte ze soms scènes Lodewijk van Deyssel noemde haar een zenuwachtig, grillig vrouwtje en herinnerde zich haar in een gezelschap liggend op een sofa, wenkend met haar zakdoek dat ze te geagiteerd was om zich met Van Deyssels vader te onderhouden. Haar verleden had haar overigens reden genoeg gegeven om nerveus te zijn. Ze had zich zelfstandig een hoge positie op de literaire markt bevochten, tegen de vooroordelen tegen vrouwelijke auteurs in. Van de wat toegevende en daardoor vernederende benadering van schrijfsters die in die tijd gewoon was, had ze zich losgemaakt en ze ging op voet van gelijkheid om met de toonaangevende schrijvers en critici als Potgieter en Busken Huet. In haar beginjaren als auteur had ze een onbeantwoorde liefde voor de dominee/dichter Hasebroek opgevat. Veel later vroeg hij haar wél ten huwelijk, en dat maakte haar onzeker. Centraal in haar leven staat de intense maar verdoemde liefde voor de schrijvende losbol Bakhuizen van den Brink. Bakhuizen vertrok met grote schulden en een slechte reputatie naar het buitenland, waar hij met een volksmeisje ging samenwonen, terwijl Toussaint hem trouw bleef. De vernederende breuk daarna moet een grote aanslag op haar zelfgevoel teweeg hebben gebracht. Gecompromitteerd als ze was, en niet meer jong, accepteerde ze het aanzoek van de schilder Bosboom. Of was dit geen huwelijk uit teleurstelling? We komen er niet veel over te weten. De ‘luiken van haar ziel’ beginnen zich steeds meer te sluiten. Of had Reeser meer kunnen geven? Over Bosboom bijvoorbeeld. Wat ging er om in deze perfectionistische schilder en levenslustige genieter toen hij de vijf jaar oudere schrijfster ten huwelijk vroeg? Hij schijnt bij zichzelf gezworen te hebben haar te beschermen en voor haar op te komen. Wekte dit nerveuze ‘inktvisje’ (Hasebroek), die ‘aangeklede zenuw’ (Bakhuizen), die fragiele ‘pop’ (Busken Huet) deze vaderlijke gevoelens op - bij een zoveel jongere kunstbroeder? Er lijkt een onoverbrugbare tegenstelling in karakter te zijn. Bosboom hield van uitgaan, van toneel, opera en concerten, van feesten, gezelschappen, van kinderen en hij was geen zwaartillend christen. Zijn vrouw hield ervan thuis te zitten, te schrijven, te lezen of te handwerken, ze kon kleine kinderen niet verdragen, kon slecht tegen grote gezelschappen, hield niet van muziek en was in haar geloof zeer serieus, in een bepaalde periode zelfs op het bigotte af. Ze was snel geraakt, snel in haar oordelen, scherp in haar taal, waar Bosboom lief en zorgzaam voor een grote kring vrienden en familie leek te zijn. Zijn vrouw liet zich attenties graag gevallen - en hij was overbezorgd. Maar Bosboom kon zijn beschermende houding niet volhouden. Na de dood van zijn tweelingbroer openbaarde zich bij hem een depressieve aanleg die hem het werken bij periodes onmogelijk maakte. Reeser schrijft daar verder niet over, maar het lijkt alsof de broer een balansfunctie had en Bosboom in geestelijk evenwicht hield. De buitengewone band van tweelingen heeft voor hen blijkbaar ook gegolden. Vanaf het verlies van zijn broer is het geregeld mis met de schilder. Hij kwam dan niet tot schilderen en wat hij al praktisch voltooid had, vernietigde hij in wanhoop en twijfel over zijn eigen kunnen. Toussaint stelde zich in die tijden energiek op. Het inkomen schreef zij dan bij elkaar. Weliswaar hadden Bosbooms schilderijen ook indertijd al een hoge waarde, maar hij kon ook in zijn gezonde periodes nauwelijks iets afmaken. Toussaint schreef daarover: ‘Hij kan maar niet besluiten iets áf te verklaren, en schildert er dan maar weêr op los, er overheen - en nog eens, en nog eens tot hij het wanhopend ter zijde zet! Hoe smartelijk een strijd en die hij, dat is het ergste nog altijd, voor mij tracht te verbergen alsof ik niet wist al zegt hij het niet. Alsof ik de worsteling niet mee voelde en uit alles kon opmaken.’
De Bosbooms waren niet handig met geld. Zij bedong te weinig voor haar romans en tijdschriftbijdragen. Het profijt van herdrukken van haar succesvolle romans ontging haar geregeld, omdat ze het kopijrecht bij de eerste druk had afgestaan. Bosboom onderhield de weduwe van zijn broer die met zeven kinderen achtergebleven was. Zo zagen de Bosbooms zich genoodzaakt steun van vrienden te aanvaarden, soms voor een kuur voor de schilder, soms voor een ontspanningsreisje, maar soms ook voor de gewone onkosten van het leven. Vanaf 1880 konden zij rekenen op een vast jaarlijks inkomen van f3000, - bijeengebracht door dertig vrienden en bekenden die zich verbonden hadden jaarlijks honderd gulden te schenken aan het inmiddels bejaarde echtpaar. Vergeleken met de depressies van haar man lijken de tobberijen van Toussaint over het schrijven slechts op obligaat gemopper. Ze lijkt nooit echt plezier te beleven aan haar werk. Vooral onder druk schreef ze moeizaam en met tegenzin. Maar hoezeer haar werk haar vastgreep, blijkt wel uit het feit dat ze steevast ziek werd na het beëindigen van een werk. Postnatale depressies die haar gezondheid ondermijnden. Opvallend in dit verband is dat ze de neiging heeft om over haar romans in personificaties te spreken. Een ervan noemde ze in een brief aan Potgieter een sukkel, een stiefkind: ‘Het is met hem sans complimens: bons-daar-leg-jeweêr voor een week en dat neemt hij niet eens kwalijk - och 't is zoo'n sukkel.’ Uit haar brieven aan Potgieter citeert Reeser vaak, en men zou wensen dat die integraal gelezen konden worden. De stijl van die fragmenten is flitsend, ze wast hem de oren of vlijt hem om een bijdrage, is gekwetst en laat dat merken. Om die gedeelten en om enkele openhartige bekentenissen in brieven aan de zoon van haar vroegere geliefde Bakhuizen zijn de overige details van het dagelijks leven van een schrijfster in de negentiende eeuw de moeite waard. ■ |
|