Het Luther-Duits
Voortreffelijk, en ongeveer wat je van een kundig vertaler als Graftdijk mag verwachten. Als het papier geduldiger was zou ik graag meer lange citaten geven om te laten zien hoe adequaat en gevarieerd Graftdijk de vele, heel uiteenlopende soorten taalgebruik in Doktor Faustus weergeeft.
Er zijn in het vertaalde citaat niettemin twee opvallende verschillen met het Duits: het aantal archaïsmen is kleiner, en het Nederlands doet eerder negentiende- dan zestiende-eeuws aan. Deze indruk wordt verstrekt wanneer je dergelijke, soms zeer lange passages in hun geheel leest, eerst in het Duits en dan in het Nederlands. De vertaler heeft het bewust zo gedaan, vertelt hij in een korte verantwoording: voor de bronnen van Manns archaïsmen, naast Luther ook het Volksbuch uit 1587, dat het Faustverhaal bevat, zijn er geen pendanten in onze taal.
Dat zal wel waar zijn, maar toch is Graftdijks keuze om verschillende redenen te betreuren. In de eerste plaats werken de archaïsmen die Graftdijk wél gebruikt nu vaak grotesk, Corpora aliena als ze zijn geworden in een stilistisch ‘gewone’ context. ‘'t Is niet en dat’, ‘Allengs deemstert het’, ‘nademaal’, ‘jongt’ voor ‘gunst’), ‘daarover (...) wijders in mijn sermoen’: je kunt van zulke ingrediënten wel een smakelijk brouwsel bereiden, tegelijk archaïsch en studentikoos, maar als krenten in een verder glad beslag zijn ze soms storend.
Mijn tweede bezwaar in dit verband slaat alleen op de zoëven gedeeltelijk geciteerde brief die Adrian aan Zeitblom schrijft over zijn aankomst in de poel des verderfs Leipzig. Het belangrijkste in die brief is het relaas over zijn ongewilde belanden in een bordeel. Dit incident zal allesomvattende gevolgen hebben, maar wordt door Adriaan gebagatelliseerd, wat hij probeert te bereiken door het heel terloops, als de brief eigenlijk al beëindigd is, nog even te vermelden, en bovendien door de brief grotendeels te stellen in bedoeld oud-Duits koeterwaals, tijdens zijn theologiestudie in Halle opgepikt van met name professor Ehrenfried Kumpf. De poging tot verhulling van wat hem (zo zal later blijken) hevig heeft geschokt, wordt tenslotte gecompleteerd wanneer hij in de laatste alinea's, als hij zijn ei al heeft gelegd, nog even een onschuldig onderwerp (recente indrukken van Schumann en Chopin) aanroert en daarbij - hierom gaat het nu - zijn studentikoze toontje geheel laat vallen. De ontvanger van de brief, verteller Zeitblom, is niet zo naïef als hij ons soms koket wil doen geloven, en heeft een en ander onmiddellijk door (zie pp. 159-160 van de vertaling). Niet alleen vervalt dus in de vertaling grotendeels een ontroerende stilistische karakterisering van Adrians gemoedstoestand, er ontstaat ook een lichte inconsistentie, omdat nu bedoelde analyse van Zeitblom nauwelijks nog ergens op slaat.
Een derde (en laatste) bezwaar tegen Graftdijks afzwakking van het archaïsche taalgebruik is het volgende. Doktor Faustus staat bol van meer of minder verborgen verwijzingen. Ook het af en toe opduiken van het ‘reformatie-Duits’ geeft ons een sleutel in handen. Het wordt drie personages in de mond gelegd: genoemde Ehrenfried Kumpf, die een soort Luther redivivus is; de duivel, die voor Zeitblom bij uitstek wordt gereïncarneerd in Hitler; en Adrian, die onder anderen staat voor Nietzsche en, alweer, voor Thomas Mann zelf. Welnu, een van de hoofdthema's van Doktor Faustus is de rol van de kunst en de filosofie in de ontwikkeling van Duitsland en de Duitsers tussen de reformatie en de nationaal-socialistische apocalyps. Dit hoofdthema ligt niet aan de oppervlakte, het doemt pas op bij herhaald lezen en bij geduldig uitproberen van de vele sleutels die Mann in het boek heeft verstopt. Het gebruik van het Luther-Duits op die en die plaatsen en door die en die personen is daar één van (zie voor een aantal andere het essay van G.A. von Winter dat op de vertaling volgt), zodat het jammer is dat dit taaltje in de vertaling veel minder prominent is dan in het origineel.
Jammer vooral omdat de vertaling als geheel genomen zo goed is, en omdat de vertaler over een zo rijk en soepel Nederlands beschikt dat hij vast ook in staat zou zijn een Nederlands pendant voor het archaïsche Duits te construeren - of te vinden: er zijn wellicht zestiende-eeuwse teksten die voldoende volkstümlich en tegelijk van godgeleerdheid (en duivelskunde!) doordesemd zijn om hier te kunnen dienen. Contemporaine Luther-verdietsingen? Hoopgevend is dat Graftdijk zijn vertaling in de ‘Verantwoording’ betitelt als een ‘eerste proeve’ - al twijfelt men weer bij de gedachte aan de vele Nederlandse uitgevers die druk na druk laten verschijnen zonder zelfs maar eenvoudige drukfouten te verbeteren.