Vertaald
Een hoge prijs door Marge Pierce, vertaling Mieke Lindenburg (Bert Bakker, 291 p., f34,50). Toen ik in 1978 The high cost of living las vond ik het wel een goed boek; nu, na die paar jaar komt de inhoud me al achterhaald voor. Toen vond ik het bijvoorbeeld feministisch, nu helemaal niet. Het meest opvallend is dat ik na honderd pagina's nog niet begreep waarom de drie hoofdpersonen met elkaar omgaan, behalve dat ze alledrie onbegrepen zijn maar wie is dat niet? Leslie is een serieuze, hardwerkende studente kwantitatieve geschiedenis die om haar carrière te waarborgen zich ‘moet’ laten ringeloren door haar hoogleraar. Ze heeft zelfs haar grote liefde in de armen van een andere vrouw gedreven door hem te volgen. Leslie is een enthousiast karatebeoefenaarster, ze geeft niet om kleren, woont in een kaal vertrek en ze debiteert vervelende wijsheden in de trant van: ‘als een vrouw bloed weerzinwekkend vindt, wijst ze haar eigen lichaam af. Want door onze menstruatie zijn we toch aan bloed gewend.’ Haar zeventienjarige vriendinnetje Honoreé blijkt een romantisch prinsesje. Zij staat aan het begin van de ontgoocheling die leven heet, bedild door een van bezitsdrang bijna ontploffende moeder. De rattige Bernie is net als Leslie homoseksueel en ze hebben gemeen dat ze ‘hun klasse van zich afgestroopt hebben’. Het vervelende is dat er in elk personage wel vijf romanfiguren lijken te huizen, wat de karakters onwaarschijnlijk maakt. Eigenlijk vond ik alleen de erotische passages overtuigend. Voor Piercy's meer politieke roman Vida geldt hetzelfde, snel achterhaald en heel erg Amerikaans.
Schijndood door Eva Demski, vertaling Margot Klaarhamer (Manteau, 354 p., f39,50). Halverwege de jaren zeventig wordt een 30-jarige linkse advocaat dood aangetroffen in zijn kantoor in de hoerenbuurt bij het station van Frank furt. De politie neemt het lijk in beslag zodat pas na twaalf dagen de begrafenis kan plaatsvinden. Zijn vrouw D. is al drie jaar bij hem weg maar zij houdt nog steeds van deze intrigerende man. In twaalf dagen/hoofdstukken blikt zij terug op hun relatie, zijn werk voor de linkse beweging, zijn ijdele persoonlijkheid en zijn seksuele dubbelleven (de advocaat had een voorliefde voor jongens in het leer). Ze zoekt de man die ze nooit helemaal heeft kunnen vinden en ook de mensen met wie zij over hem spreekt blijken maar een bepaald aspect van deze hyper-individualist te kennen. De auteur geeft binnen dit (post-) liefdesverhaal een navrant beeld van links narcisme, verbaal revolutionair geweld en de generatiekloof in het Duitsland van de jaren zeventig. De zinnen zijn kort, de stijl is afstandelijk wat nog wordt versterkt doordat de hoofdpersonen consequent zijn aangeduid met ‘de man’ en ‘de vrouw’ terwijl de overige personen wel een naam hebben.
Een lied van Afrika door Karen Blixen, vertaling Ruth Wolf (Nijgh & van Ditmar, 334 p., f32,50). Een lied van Afrika is een van de mooiste boeken die ik ken over dit fascinerende continent. Van 1914 tot 1931 had de Deense lsak Dinesen (zoals de meisjesnaam van de schrijfster luidt) de leiding over een koffieplantage in Kenia. Blixen hield als geen ander van het land en de mensen waarover ze op poëtische en meeslepende wijze vertelt; zelfs haar verhalen over jachtpartijen op leeuwen en ander groot wild zijn, hoewel wreed, van schoonheid vervuld. Dit persoonlijke relaas vormt met zijn epische, autobiografische en levensfilosofische elementen (Frei lebt wer sterben kann, is haar devies), een hoogtepunt in het oeuvre dat voor het overige bestaat uit (bizarre) verhalen, essays en brieven. Ik hoop dat de verfilming van Out of Africa haar lezerskring zal doen groeien.
De favoriet door Bernard Malamud, vertaling R. van Moppes (Meulenhoff, 205 p., f29,50). Dat er een film van gemaakt is was ook de aanleiding om Malamuds De favoriet uit 1952 in vertaling uit te geven. Hoewel het boek leest als een ‘home run’ is het niet mijn favoriete roman van deze veel bewonderde Amerikaan; dat komt vooral door het melodramatische slot. Sam Simpson, jager op honkbaltalent, ontdekt een gouden ‘duo’: de negentienjarige Roy Hobbs mei zijn zelfgemaakte knuppel Wonderboy. Voordat hij hen aan de wereld kan tonen overlijdt Sam en wordt Roy door een psychopate neergeschoten. Vele jaren later, als Roy eigenlijk na een succesvolle carrière op zijn lauweren zou moeten rusten, komt hij pas aan slag. Hobbs wilde de grootste honkballer aller tijden worden en daar slaagt hij alsnog in, maar in succes schuilt gevaar. Een meisje voor wie hij een onbeantwoorde liefde koestert sleurt hem in het verderf: Roy zwicht voor het grote geld, vervalt in corruptie en miskent de vrouw die juist wel van hem houdt tot het te laat is. De koning is verslagen.
■