Dit is voor niemand geschreven
Het debuut van Wanda Reisel
Jacobi's tocht Twee verhalen door Wanda Reisel Uitgever: Querido, 129 p., f24,50
Frans de Rover
In beide verhalen waarmee Wanda Reisel debuteert is sprake van een tocht: in het eerste die van Jacobi, in het tweede een van het hart. Maar de overspelige tandarts Wolf Jacobi, vader van de hoofdpersoon Elena Jacobi, sterft aan zijn hart, en de broeierig om elkaar heendraaiende personages in het verhaal ‘Hartstocht’ zijn nogal reislustig. Interessante, intrigerende dwarsverbanden, die bij nadere beschouwing natuurlijk nergens op slaan. Een flauwiteit, die me wordt ingegeven door het bloedeloze karakter van de twee verhalen. Wanda Reisel schrijft inhoudelijk en vormtechnisch met zo veel literaire (Revisor-achtige) pretentie, dat het resultaat op mij het effect van Haagse bluf heeft: een hap vol lucht. Er wordt tussen de personages van alles en nog wat gesuggereerd, vooral veel emoties en psychologische flipstandjes, er wordt met diverse vertelstijlen geëxperimenteerd, en de weergave van wat er nu al of niet ‘gebeurt’, geschiedt op een verbrokkelde, quasi-montage wijze. Vermoeiend proza; een aanslag op de lezer - dat mag van mij, graag zelfs, maar dan moet er wel iets te melden zijn, dan moet zo'n verhaal bij (herhaalde) herlezing wél ‘substantie’ opleveren. Waar het in de verhalen van Reisel nu werkelijk om draait, wat zij aan visie toevoegt aan de algemeen erkende diagnose over het menselijk tekort - ik tast volledig in het duister. Een samenvatting van het schimmenspel:
In het titelverhaal onderneemt een dochter, Elena Jacobi, na de zelfgekozen dood van haar vader, de tandarts-charmeur Wolf, in haar vaders opzichtige Volvo een zoektocht naar zijn maîtresse die in het nabij de stad A. gelegen dorp B. woont. Zij blijkt, o toeval, de echtgenote van een tandarts. Elena's missie is ingegeven door wraakgevoelens: ‘Ik werd wakker met een intense haat tegen de onbekende tandartsvrouw. Ik moest haar deze dag vinden. Haar uitschelden. Bij de haren grijpen en driemaal rond het erf sleuren. Haar ontredderd achterlaten in een toestand die haar zou heugen. Een strafexpeditie zou het worden vol verterende haat.’
Later op de dag neemt haar emotie bijna groteske vormen aan: ‘En weer proef ik bloed. Het sijpelt langs de ondertanden, langs de lip. Het drupt in vette druppels op mijn hemd. Kleverige spetten die aan de huid kleven. Ik doop mijn vinger onder mijn tong en trek rode strepen op mijn voorhoofd en op mijn wang. Midden tussen de ogen plaats ik de rode stip. Mijn haar is als van een Indiaan, waarom zou mijn wraak niet ook zo zijn.’
Waarom niet, waarom wél? De vrouwelijke psyche is ondoorgrondelijk, maar wat deze Elena presteert komt toch in de periferie van het absoluut belachelijke. Nergens worden de haat- en wraakgevoelens tegenover de onbekende vriendin van vader ook maar enigszins gemotiveerd. Vader was bij leven een charmeur; dochterlief met haar literaire ambities ziet in hem ‘een Gustav von Aschenbach. Starend naar zijn Tadzio. Of een Humbert Humbert naar zijn Lolita.’ Gelukkig voor de literatuur dat die geen dochters hadden; de vergelijking gaat nogal mank, maar Elena is dan ook lichtelijk getroubleerd. Haar neusorgaan blijkt echter behoorlijk ontwikkeld: ‘Doorgaan, juist doorgaan. Je was zo'n eind op weg. Je komt er wel. Je ruikt haar vanzelf als je in haar buurt bent, die overspelige tandenvrouw.’ In B. neemt Elena voor één nacht haar intrek in ‘Pension Stank’, waar ze en passant nog ‘iets lesbisch’ beleeft met een violiste.
Als echte speurneus stelt Elena echter teleur: ze komt op het spoor van de overspelige tandenvrouw om de eenvoudige reden dat die onder de ruitenwissers van de geparkeerde, opzichtige Volvo een briefje met haar telefoonnummer gestoken heeft. Onder valse voorwendsels dringt Elena het huis van haar rivale (?) binnen; ze komt niet verder dan bij een snapshotje van haar vader en zijn vriendin te zetten: ‘Dit bent u - Dit is mijn vader’. Een grotere anticlimax is nauwelijks denkbaar.
Uit dit verhaal dringt zich eigenlijk maar één interpretatie op: die Wolf was een beste man, een goed echtgenoot en vader, die zijn dochter in haar jeugd iets te veel verwend heeft: het kind ontpopt zich als een onvervalste hysterica. Even ‘hysterisch’ is de vertelwijze van dit familiedrama: soms hanteert de verteller, bijvoorbeeld in sommige jeugdherinneringen, een kinderboekjesstijl: ‘Wat is de verrassing. Een nieuwe baby. Misschien. Bloem uitprikken gaat ook niet. Het kartonnetje scheurt. Een fiets. Ik ben niet jarig, geen fiets. Waarom zing je niet met ons mee. Juffie kijkt me met een scheef hoofd aan. Een hond. Dat is 't. David krijgt een herdershond.’ Enzovoorts: ten slotte krijgt broertje David een lapjespoes. Een symbolisch geschenk voor een verhaal dat als een lappendeken in elkaar steekt. De oudere Elena observeert op ‘poëtischer’ wijze: ‘Een mens tekent zich af tegen de duifgrijze lucht. Hij is nog ver weg. Ik kan zien dat het een hoeddrager is.
Wanda Reisel
annaleen louwes
Fragmenten uit Elena's jeugd en haar speurtocht naar de overspelige tandenvrouw worden in de ik-vorm in de tegenwoordige tijd verteld; de wereldreis van vader Wolf en diens volstrekt duistere gesprek met een oude bekende in Genève staan plotseling in de verleden tijd - én in de hij-vorm! Wie observeert en denkt nu precies wát in dit verhaal? Maar ook het gehannes met het perspectief lijkt symbolisch: een duidelijke visie op wat er gebeurt ontbreekt.