Piet Borst
Tegenwoordig zeggen de kinderen welke boeken ik moet lezen
‘Onze jongste zoon vond onze boekenkast zo'n onoverzichtelijke bende, dat hij geprobeerd heeft er enige ordening in aan te brengen, voordat u kwam. Het staat niet alfabetisch, ik heb gekeken of ik de boeken die ik nog wel eens inkijk, kon vinden, maar dat was niet het geval. Mijn oudste zoon rooft vrij systematisch uit onze kasten. Opperlandse taal- en letterkunde is weg, zag ik, dat zal dus wel in zijn kast staan.
Dit zijn de vakboeken: biochemie, genetica, moleculaire biologie, wat medische handboeken. Ik moet ze dicht bij mij in de buurt hebben. Ik schaf elk jaar vrij veel aan, omdat er in mijn vak veel vernieuwing is. De oudere werken geef ik weg aan mensen in ontwikkelingslanden, met wie ik vroeger wel heb samengewerkt. Ze hebben daar moeite om aan boeken te komen, en dat de laatste wetenschappelijke debatten er niet in staan is dan minder erg. Oude nummers van tijdschriften gaan ook naar relaties in ontwikkelingslanden. Mijn tijdschriften zijn niet hier, die bewaar ik op het lab.
Ik zet mijn naam in vakboeken, die gaan mee heen en weer naar mijn werk. Op mijn instituut, het Nederlands Kankerinstituut, hebben we wel een bibliotheek, maar je wilt niet alles meesjouwen. Ten dele heb ik ook boeken die ik gebruik als hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, en het lijkt me redelijk dat ik die zelf aanschaf. Ik hou er niet van als mensen boeken bestellen op de instituutsbegroting en ze mee naar huis nemen.
De echte liefde voor het boek ontbreekt me, ik zie boeken als gebruiksvoorwerpen. Wat ik niet meer nodig heb geef ik weg. Wat K.L. Polls Op het eiland van nu daartussen doet? Dat kreeg ik van hem, ik heb het nog niet gelezen, het staat klaar voor de zomervakantie. Ik heb vroeger, in de tijd dat ik in de redactie van Propria Cures zat veel gelezen, en er ook over geschreven. Nu lees ik aanzienlijk minder.
Schrijven buiten mijn vakgebied komt er niet meer van, ik moet al zo mijn best doen om bij te blijven. Ik zat in de redactie van PC met allerlei mensen die zijn blijven schrijven: Goudsblom, Eykelboom, Aad Nuis, Renate Rubinstein. Daar staan al haar deeltjes, met opdracht. Voor een toespraak of zo leen ik er wel eens een mooie zin uit. Ik lees het liefst essays, van Rudy Kousbroek, Karel van het Reve, Piet Grijs. Omdat ik zelf schrijf lees ik graag een schrijver die spits is, en taalbehendig, die heel ingewikkelde dingen heel simpel kan formuleren. Piet Grijs kan dat zo goed. Als ik zelf blijf steken, dan lees ik daar wat in, en dat inspireert je dan toch altijd.
bert nienhuis
Ik koop eigenlijk liever platen dan boeken. Toch komt er nog wel eens wat bij, zoals dit boek: een enorme facsimile uitgave van George Orwell, Nineteen-Eighty-Four. Ik kreeg het van een promovendus. Dat heeft een speciale reden, want ik ben erg gesteld op de essays van Orwell. In een van die essays. Politics and the English Language, beschrijft Orwell hoe je door slecht taalgebruik je denken bederft. Dat essay geef ik zo elke drie jaar wel aan een promovendus of post-doc, want het geeft zo'n prachtige leidraad voor de artikelen die zij moeten schrijven. Als ik zelf moeite heb met schrijven, dan haal ik dit boek uit de kast, als troost. Op de linkerbladzijde staat het typoscript afgedrukt, en op de rechterbladzijde ernaast het oorspronkelijke manuscript. Je kunt zien dat Orwell niet één zin heeft laten staan. Hij is een van de meest heldere en zindelijke schrijvers in de Engelse taal.
Hier, aan de andere kant van mijn bureau, staat de literatuur. Links Franse boeken, in het midden Nederlandse, en
“In Politics and the English Language beschrijft Orwell hoe je door slecht taalgebruik je denken bederft. Als ik zelf moeite heb met schrijven, haal ik dit boek uit de kast als troost.”
rechts de Engelse romans. De Franse boeken zijn van mijn vrouw. Die deeltjes Schnitzler daar, die zijn inderdaad erg mooi. Ze zijn van wijlen mijn schoonvader, die heeft mijn vrouw geërfd. Ik heb mijn schoonvader niet gekend, dat was wel iemand die van mooie boeken hield. Er staat ook poëzie tussen. Ik ben een groot liefhebber van de gedichten van Jan Emmens, dat pak ik nog wel eens uit de kast. Ik heb hem gekend, in mijn PC-tijd. Een bijzonder aardige man. Nee, ik houd niet zo van de gedichten van Leo Vroman, ik vind ze wel mooi, maar het is wel eens wat exuberant. En ik ben niet zo'n romanticus, vrees ik.
Waar ik vroeger erg mee wegliep waren de essays van Vestdijk, in De glanzende kiemcel. Vestdijk had een heel heldere manier om over literatuur te schrijven. Vestdijk was vroeger mijn grote liefde, ik heb alles van hem gelezen. Niet lang geleden ben ik hem gaan herlezen, maar Ina Damman stelde me teleur: mijn fascinatie is weg.
Dit boekje is een favoriet: Our gang, van Philip Roth. Het is een prachtige persiflage op de manier waarop Nixon zijn regering leidde. Die Nixon-episode heb ik destijds heel intensief gevolgd, hier staat ook All the Presidents Men. Wat ik ook nogal eens uit de kast haal zijn de memoires van Bertrand Russell. En dit: Charles Bukovsky, To Build a Castle, My Life as a Disenter. Dat is een ongelooflijk vitaal en vrolijk boek. Bukovsky beschrijft hoe hij decenniën lang van het ene kamp naar het andere gaat, en hij weet daar op een kostelijke manier over te schrijven. Van al de Russische boeken die ik gelezen heb is het een van de meest inspirerende. Nadesja Mandelsjtam vind ik ook heel mooi, maar wat zwaarder op de hand.
Tegenwoordig zijn het de kinderen, die zeggen welke boeken ik moet lezen. Zo heb ik John Irving gelezen, The World According to Garp, een fantastisch boek. En Gödel, Escher, Bach, dat vond ik wel een beetje moeilijk. Hier op tafel ligt nog Vriend van verdienste, van Thomas Rosenboom. Een bijzonder verhaal, maar wat schrijft die jongen een vreemde, ouderwetse stijl.
Een boekenkast zegt natuurlijk wel wat over je, maar hij ontstaat voor een groot deel ook door een random walk, zoals dat in de natuurkunde heet. Er zit zo'n element van toeval in, door de boeken die je krijgt. Mijn kast is niet een scherp geselecteerde collectie. Ik denk dat ik er ongeveer de helft van gelezen heb, en van de vakboeken zo'n vijf procent. Dat lijkt me een faire schatting. Tenslotte hoef je van de proefschriften meestal alleen maar de synopsis en de stellingen te lezen.’(DS) ■
Piet Borst (1935) is arts en moleculair bioloog. Tot 1983 was hij hoogleraar biochemie aan het Jan Swammerdaminstituut van de Universiteit van Amsterdam. Hij houdt zich bezig met DNA- en kankeronderzoek. Hij is nu directeur van het Nederlands Kanker Instituut.