In de buurt
Telkens als ik met een nieuw onderwerp bezig ben, zoals nu: ik ga een biografie over Cola Debrot schrijven, dan herorden ik. De boeken waar ik affiniteit mee heb, die te maken hebben met de sfeer van het onderwerp waar ik mee bezig ben, moeten dan in de buurt komen te staan. Geen maand blijft het systeem hetzelfde. Sommige boeken blijven eeuwig en route. We maken zelfs onderscheid in Simenons waar we erg op gesteld zijn en andere, die ergens anders staan.
Nu komen we aan het Heilige: zestiende- zeventiende- en achttiende-eeuwse boeken. Het meeste kon mijn vader nog kopen, voor mij was het vroeger ook nog wel aan te schaffen, maar nu niet meer. Deze zestiende-eeuwse Plinius, met aantekeningen uit die tijd, heb ik zelf gekocht. En hier zijn Hoofts Historiën, en een achttiende-eeuws woordenboek. De encyclopedie is van Van Hoogstraten, een vertaalde encyclopedie waarin hij alle destijds bestaande encyclopedieën heeft opgenomen. De kast is ook nog van mijn vader, maar die zou verdriet hebben als hij zijn boeken zo zag. Bij hem werden ze nog in de was gezet, maar dat gaat eenvoudig niet meer, het zou mij mijn leven kosten. Soms zie ik er boeken bij waarvan ik niet wist dat ik ze had, boeken die ik uit de Universiteitsbibliotheek geleend had zelfs.
Deze kamer hier is nog maar sinds kort mijn studeerkamer. De boekenmolen is mooi, hè. Ik heb wel twintig jaar naar zo'n ding gezocht, de vader van een schoolvriendje had er een. Mijn vrouw heeft hem me cadeau gedaan, ze heeft aan de melkboer gevraagd: “Als u er ooit eens bij iemand een ziet staan, die er niet aan hecht, waarschuwt u me dan.” Wat hier in deze kamer staat, is “het vak”. De “antilliana”, vanwege Debrot, moet ik vlak bij me hebben. Deze rotzooi? Dat is het Woordenboek Nederlandse Taal, in katernen. Het kostte haast niets, ik ben ooit bij Nijhoff wezen vragen of het te koop was. Daar zeiden ze: “De kelder staat er vol mee.” Nu is het zeldzaam. Wat wel kostbaar was, is dat je je verplichtte om een abonnement te nemen op de volgende afleveringen. In die dozen daar zitten persoonlijk brieven, en het Merlyn-archief. Boudewijn Büch zou zich ophangen, als hij het zag. Ik durf er niet aan te komen, alleen de brieven van Debrot heb ik er uitgehaald.
Boeken wegdoen kost me moeite. Ik heb ooit een geschiedkundig werk laten veilen, bij Beijers. Ik had daar wel een maand over lopen tobben. In plaats van de minstens f30.000, - die ik verwachtte dat ik ervoor krijgen zou, bracht het f300, - op. Weggeven is zinvoller, ik heb ooit een kerkgeschiedenis aan een bevriende arabist gegeven, dat is veel plezieriger. Ik leen gemakkelijk uit, als ik enthousiast ben over een boek dan leen ik dingen onmiddellijk uit, en vergeet binnen een dag aan wie. Een wanhoop is het, mijn vrouw en mijn kinderen weten hoe verschrikkelijk wanhopig ik ben als ik een boek kwijt ben. Er zijn hier ook boeken die nooit teruggegeven zijn, dat gebeurt bij gebroken vriendschappen. Met Voskuil, dat komt nooit meer goed. Hij heeft een aantal boeken van mij waar ik erg op gesteld was. De boeken die ik van hem heb zijn helaas minder interessant.
Eens zal het allemaal worden zoals het moet zijn. Ik heb eerste drukken van Gorter, aangevreten door een nest jonge honden. Dat is erg, maar deze rondwandeling doet me beseffen dat het allemaal nog veel erger is dan ik dacht.’(DS)
■
J.J. Oversteegen was een van de oprichters van het literaire tijdschrift ‘Merlyn’. Was hoogleraar Nederlandse letterkunde in Amsterdam en is thans hoogleraar theoretische literatuurwetenschap te Utrecht. Publiceerde onder meer ‘Vorm en Vent’, ‘De novembristen van Merlyn’ en, onlangs, ‘Anastasio en de schaal van Richter’.