Als een kip zonder kop in een woestijn van lethargie
Bret Easton Ellis over de jongeren van Los Angeles
Less Than Zero door Bret Easton Ellis Uitgever: Picador, 208 p., f 16,85 (Verschijnt in mei in vertaling bij Bert Bakker)
Beatrijs Ritsema
Soms hoor ik ze op de radio, de jongeren die niet in staat zijn tot het voeren van het meest elementaire soort gesprek. Ze moeten bij de wanhoop horen van elke discjockey die in eer en deugd zijn werk probeert te doen. Want daar horen nu eenmaal telefoonspelletjes bij, omkleed met wat heen-en-weergepraat, en hiermee wordt de ether opengezet voor personen die niet eens zozeer te dom als wel te ongemotiveerd zijn om voor de duvel te dansen. Op de vraag ‘Van welke muziek houd je?’ is het ongepast om bokkig ‘van alles’, of ‘nou, gewoon’ te antwoorden. Zo'n weigering om ook maar de geringste herseninspanning te leveren kan mij tot een vergaande staat van razernij brengen die alleen in toom gehouden wordt door mijn nieuwsgierigheid naar hoe de dj zich uit de komende anderhalve minuut zal redden. Oudere opbellers kunnen ook heel irritant zijn, maar die wezenloze onverschilligheid tref je toch vooral bij de jongeren aan. Het is gevaarlijk te generaliseren vanuit minimale telefoongesprekjes, maar het onderscheid tussen verlegenheid en agressieve passiviteit - houdingen die allebei tot nietszeggende antwoorden op goedbedoelde vragen leiden - is in een oogwenk gemaakt. Dat is te horen aan de klank van de stem.
Less than Zero, het debuut van de twintigjarige Bret Easton Ellis, is een roman over geestelijke leegte, waarin en détail het diffuse misnoegen met alles en iedereen beschreven wordt, dat ik altijd vermoedde achter die dooie dienders van opbellers. Omdat het verhaal in Amerika speelt, en nog wel in het rijke gedeelte van Los Angeles, het wereldijdelheidscentrum, is het allemaal nog veel extremer dan hier ooit voor mogelijk gehouden zou worden.
De hoofdpersoon, Clay, brengt een maand kerstvakantie door in zijn ouderlijk huis. Hij heeft net zijn eerste semester aan de universiteit van New Hampshire achter de rug. Over wat hij daar doet, hoe zijn leven eruitziet, wordt niets medegedeeld. Ook de verhouding met zijn familie is te onbelangrijk om over uit te weiden. Zijn vader woont ergens anders, heeft een face-lift ondergaan en houdt zich voornamelijk bezig met het uitschrijven van cheques. Clay houdt verblijf in het huis van zijn moeder als in een hotel: eigen badkamer, privé-telefoon en -tv. Zonder aankondiging komt en gaat hij naar believen. Zijn twee jongere zusters, van wie hij niet kan onthouden hoe oud ze zijn (‘Was het nou elf en dertien of twaalf en veertien?’), blijven naamloos en de enige keer dat hij zich met hen onderhoudt, bestaat uit een beschuldiging van hem dat ze zijn cocaïne uit zijn kamer hebben gejat, waarop ze hem toevoegen dat ze heus wel op eigen kracht aan het spul kunnen komen - daar hebben ze hem niet voor nodig.
Clay ziet zijn oude vrienden van school weer terug en Blair, zijn vriendinnetje uit die tijd. Hij brengt zijn tijd met hen door, niet omdat hij zo op hen gesteld is - dat blijkt althans nergens uit - maar uit gewoonte. Ze ontmoeten elkaar op feestjes die niet van elkaar te onderscheiden zijn, in disco's, sushi-bars, hamburgertenten en nachtclubs; ze hangen rond bij zwembaden (in alle tuinen), op het strand of op elkaars kamers (waar altijd de tv blèrt), maar net zomin als de locaties ter zake doen, bestaat er verschil tussen het soort gesprekken dat gevoerd wordt. Men maakt opmerkingen over elkaars uiterlijk (‘You look fab’) en passeert informatie over niet-aanwezige derden. Af en toe entameert men enige ongeïnspireerde seksuele activiteiten en bij wijze van vriendschapsgebaar worden uiteenlopende drugs aangeboden: ‘Wil je een lijntje coke? Een joint? Quaalude? Een nembutalletje? Methedrine?’