Schemergebied
Een schoolvoorstelling van De Bezetenen ‘naar Dostojevski’ openbaart Frits zijn ware roeping: aan het toneel! Theatrale scènes in het ouderlijk huis zijn het gevolg, maar ten koste van of dankzij een oorveeg van vader lukt het: hij mag zich inschrijven aan de ‘Academie voor Dramatische Kunsten’ in de provinciehoofdstad. Vader heeft gezonde bedenkingen van vooruitziende aard: ‘Is dat soms zo'n instituut dat een oude actrice heeft opgericht om goedgelovige verkoopsters handenvol geld afhandig te maken? Zo'n schooltje op een zolder, waar de leerlingen zich al gauw moeten uitkleden om zich van allerlei remmingen te bevrijden?’
Zo'n schooltje blijkt het wel enigszins te zijn, al liggen de verhoudingen iets gecompliceerder dan vader dacht. Frits' studententijd (één jaar) aan de Academie vormt het pièce de resistance van de roman. Met een feilloos gevoel voor saillante details wordt deze cruciale periode in Frits' ontwikkeling geschetst. Cruciaal, want in zijn ontmoeting met de directrice van de Academie, de oude alcoholische, ooit (‘zegt zij’) gevierde actrice Mimi Ples, wordt zijn leven in de kunst - zijn carrière als toneelspeler - beslist. Mimi Ples is dood - dat is de openingszin van de roman. De toevallige kennisname van Mimi's uiterst triviaal veroorzaakte levenseinde en haar crematie zet Frits' gedachtenstroom (of: Mijn leven in de kunst) in werking. Frits is dan inmiddels een ministerie-ambtenaar die beslist over subsidies aan toneelgezelschappen; uit wraak over wat hij zelf nooit heeft kunnen laten zien kan hij subsidie-aanvragers soms uren laten wachten. Maar die oudere, rancuneuze Frits, die ook nog te maken heeft met een aftakelende vader, staat als verteller in de coulissen; de schijnwerper is gericht op die achttienjarige jongen die zo nodig aan het toneel moest, maar die van de wereld geen weet had, laat staan van de toneelwereld.
In het schemergebied tussen schijn en wezen, de Academie, figureren personages als de spraakleraar Anstadt (over wie ‘geruchten’ gaan), die Frits met kosteloze bijlessen wel van zijn zangerig accent wil afhelpen maar daarbij zijn hand soms iets te lang op het dijbeen van de jeugdige pupil laat rusten. Het is Frits' eerste, verwarrende kennismaking met de homo-erotiek, een thema - zo inherent aan ‘theater’ immers - dat Thijs op een heel subtiele manier door zijn verhaal heenweeft: het is steeds voelbaar (ook in de contacten tussen Frits en een vroegere schoolvriend, en in de omgang met medestudenten), maar toch nauwelijks expliciet aanwijsbaar. Dat is een van de intrigerende aspecten van deze roman: de localisering van (homo-)erotiek in het verborgene, het niet-uitgesprokene.
Expliciet uitgesproken in de microkosmos van de Academie wordt wel het dramatisch dispuut tussen directrice Mimi Ples en balletleraar Ewald: zij staat voor de toneelopvattingen van Stanislavsky, hij zweert bij de ideeën van ‘de grote Poolse toneelvernieuwer’ Grigory Torzov, zoals neergeschreven in diens studie en leidraad ‘De kat en de vogel’: ‘De kat sterft niet, hij verandert in een vogel, die overgaat in een lichtvlek, tot alles tenslotte opgaat in de atmosfeer, deel wordt van dat heelal, een volmaakt gelukkig rondzweven als niets in het niets.’ Aan die concrete dramatische richtlijn ontleent Ewald zijn onderwijs: het is een kwestie van vooral ruimtelijk rondzweven in trainingspakken. Bovendien impliceert het systeem van de Poolse dramaturg een ingrijpende wijziging van de tot dan toe geldende verhoudingen aan de Academie: ‘democratisering’ en ‘schoolraad’.
De angstige Frits wordt een speelbal van de krachten om hem heen - hij vlucht weg van de Academie, maar krijgt dan nog eens zijn vader op zijn nek die hem om advies komt vragen omdat hij wéér eens verliefd is op een winkelmeisje, ‘en dit keer is het ernst, Frits, dit keer wel’ - ‘O vaders, vaders! Ze konden me gestolen worden!’ Frits keert terug op de Academie (als de beschermeling van Mimi Ples) en zij staan samen tegen de rest van de wereld: het ‘oude’ theater van de karakterrollen tegenover het theater van de trainingspakken. Thijs lijkt hier een gevoelige snaar te raken: zoals Mulisch dat op zijn manier deed in Hoogste tijd, zo doet ook Thijs met zijn roman een poging tot rehabilitatie - ik kan het althans niet anders lezen - van de oude theatermakers, de traditionele acteurs en actrices die sneuvelden in de frontale vernieuwingsaanval van de jaren zeventig. Thijs typeert Mimi's manier van lesgeven op een meer dan treffende (hier niet te citeren) manier; door de ironie krijgt haar omgang met Frits een extra dimensie: háár gelden Grote Gevoelens. En terecht: zij is in al haar fysieke aftakeling en haar psychische vitaliteit geen moment een zielige vrouw die ‘de tijd’ gemist heeft - zij is een groot actrice die wist wat ‘theater’ was. Daarom voelt de oudere Frits zo'n machteloze woede opkomen en heeft hij zelfs droombeelden van sadistische wraak wanneer hij hoort hoe op haar crematie de judassen van weleer zo'n geslaagde reünie hebben beleefd.