Schönberg/Kandinsky
In het begin van de twintigste eeuw vond er tussen de schilder Wassily Kandinsky en de componist Arnold Schönberg een vergelijkbare briefwisseling plaats (Uitgegeven door Hahl-Koch in 1983). In hun correspondentie blijkt voortdurend het vertrouwen dat zij in elkaar stelden en het besef dat zij met dezelfde dingen bezig waren. Ook deze twee kunstenaars zochten contact met elkaar om tot een samenwerkingsverband te komen. Ook bij hen komen in de vergelijking van beeldende kunst en muziek dezelfde onderwerpen als beweging, tijd, duur en geometrische patronen aan de orde. De beide Eschers beginnen vanuit een vermeende overeenkomst, en dat mondt uit in het bestrijden van elkaars kunstopvattingen; de correspondentie van Kandinsky en Schönberg is een neerslag van een grote verwantschap in opvattingen over de constructie, vorm en inhoud van een kunstwerk en de versmelting van muziek en beeldende kunst als wezenlijk overeenkomstige uitdrukkingswijze.
Dat Schönberg wel geloofde in een duidelijke overeenkomst tussen beeldende kunst en muziek heeft misschien te maken met het feit dat hij abstracte atonale muziek componeerde terwijl Rudolf Escher een voortdurende strijd tegen de atonale ontwikkeling in het componeren voerde en zijn werk vanuit de harmonische tonaliteit tot stand kwam. Schönberg behandelt gebaren, bewegingen, klank en licht op dezelfde wijze als tonen: ‘Uit de afzonderlijke lichtwaarden en kleuren ontstaan als het ware figuren en vormen op dezelfe manier als de vormen figuren en motieven van de muziek.’
Lucht en water, houtsnede van M.C. Escher
Kandinsky antwoordt hierop: ‘Het eigen leven van de afzonderlijke stemmen in uw compositie, probeer ik ook in de schilderkunstige vorm te vinden. Er bestaat tegenwoordig in de schilderkunst de tendens om langs constructieve weg naar de “nieuwe” harmonie te zoeken, waarbij het ritmische op een vrijwel geometrische vorm wordt gebaseerd.’ Maurits Escher vertelt in zijn brieven vol enthousiasme over de in schilderkundige termen gegoten muziekkritieken van Matthijs Vermeulen ten aanzien van Rudolfs werk: ‘Wat een beschrijving! van muziek kan die vent geven met zijn ratelende, rollende, reutelende reeksen van adjectieven! Het is geweldig bij voorbeeld dat gebied: een sneeuwwit, zeer tintelend, uiterst stralend, vloeiend, vliedend, zwevend gebied vol warme koelheid, vol ijskoude hitte, en dan het wit dat zich allengs naar zwart moduleert: daar ben ik compleet jaloers op als houtsnijder zijnde.’
In een brief van veel later (1972) beklaagt hij zich erover dat Rudolf met een verhandeling in het programmaboekje over zijn Tweede Symphonie hem als muziekminnende abonnee met musicologische abracadabra om de oren slaat; ‘Jammer, want je schrijft zulk een voortreffelijk proza. Misschien ben je teveel gewend aan je getrainde studenten in Utrecht. Misschien ook is het onmogelijk om over je eigen composities te schrijven met vermijding van de vaktermen die je bezigt?’
Rudolf was van 1964 tot 1975 als wetenschappelijk hoofdmedewerker verbonden aan het Instituut voor muziekwetenschappen van de Utrechtse universiteit. Als onderdeel van de collegedictaten over De aspecten van de hedendaagse muziek is nu ook een bundel van teksten over vorm- en structuurelementen in de composities van Claude Debussy verschenen: Debussy als actueel verleden.
Escher schrijft soms bevlogen, soms zeer zakelijk. Woedeuitbarstingen, grimmigheden en bewogenheid worden afgewisseld met helder opgezette betogen en argumentaties. Hij kan sterk intellectueel ordenend en hevig emotioneel zijn.
In Debussy als actueel verleden lijkt het soms of Escher door de vernieuwende aspecten in het werk van Debussy aan te tonen een objectieve basis wil vinden voor diens kwaliteiten en zo indirect ook een rechtvaardiging zoekt voor zijn eigen compositorische uitgangspunten. Hij heeft hiervoor een methode ontwikkeld van de structurele analyse om zo de oorsprong van de muzikale ordening op te sporen. Interessant is dat de lezer via deze verklaringen over het ontstaan, de doorwerking en overdrachtsprincipes indirect veel over de muziek van Escher te weten komt. Uit de muziektechnische, fijnmazige analyses (die in de eerste plaats voor liefhebbers met het vermogen partituur te lezen toegankelijk zijn), maar vooral ook uit de formuleringen omtrent de behandelde stukken, zoals Nuages, Jeux, en Et la lune descend sur le temple qui fut, blijkt een grote verwantschap tussen de twee componisten. Soms lijken zijn uitspraken over Debussy op zelfreflectie.