Humeuren & temperamenten
Retoriek
Gerrit Komrij
P. Hermanides
Ik verfoei mooischrijverij. Voor wie iets wil beweren zijn niet alleen omslachtigheid en versluieringen uit den boze, maar ook het dikke palet en de gulzigheid. Zo iemand wil graag precies zijn, cru, zo sober mogelijk. Voor hem geen sierlijke adjectieven, zich almaar wijder vertakkende en verfijnende herhalingen van voortdurend hetzelfde, voor hem geen esthetisch en tergend cirkelen rond het punt waar het hem eigenlijk om gaat en waar hij maar niet wil belanden, geen klink-klank die geen doel treft.
Hij elimineert alle overbodige woorden tussen wat hij wil meedelen en wat hij meedeelt, tussen zijn bedoeling en zijn tekst. Als hij zich eens, in een moment van onbedachtzaamheid, laat meeslepen door een lyrische vlucht volgt onvermijdelijk het snoeiproces. Zijn streven is gericht op essentie en directheid. Hij is ieder moment bedacht op de woorden en zinnen die hij kan missen. Als hij een venster wil openstoten bekommert hij zich niet om de vitrage.
Ik haat de franje en de zoetvloeiendheid. Maar ik ben een mens. Ik weet dat zuinigheid en matigheid goed zijn voor mijn portemonnee en mijn gestel, dat ik oud en rijk kan worden door mij te onthouden van al die nergens toe leidende en het zicht op God ontnemende beuzelarijen als schransen, hoereren en geld wegsmijten, maar toch doe ik niets liever dan zondigen. Ik ken mijn sterfelijkheid, ik weet dat wij hier op aarde zijn om onze ziel voor te bereiden op het eeuwige leven, om onthouding en naastenliefde te betrachten en er geen potje van te maken, maar wat doe ik? Ik koester het beest in mij.
Waarom zou ik dat niet bij het schrijven hebben? Iemand kan heel goed de soberheid prijzen, en niettemin een verkwister zijn. Zoals in het dagelijks leven de zuinigheid ook misselijke gedaanten kan aannemen, zoals daar zijn schraperigheid, ongastvrijheid en roofzucht, zo kan een kale stijl ook geheel en al genotloos zijn, grof en onwellevend.
Het is tegen beter weten in, maar soms laat ik mijn pen graag gaan waar hij wil, zonder dat ik om mijn bedoelingen maal. Dan vergeet ik met liefde mijn hoge taak. Dan is het me om het even of ik wel direct genoeg ben. Dan zwelg ik in een woord, probeer ik gewaagde variaties van een zin uit, haal ik alles wat de retorica me te bieden heeft van stal en weiger ik het snoeimes, dat mij op zo'n moment voorkomt als een instrument van castratie, te gebruiken. Dan bouw ik niet aan een eeuwige tempel, maar zet ik kartonnen decorstukken op. Dan ben ik niets dan mijn pathetische zelf. Het is zondig, ik weet het, maar bij vlagen is de manier waarop belangrijker voor me dan het wat, gewoon omdat ik er schik in heb.
Ik kan het niet helpen. Het is het beest dat me te machtig wordt. Ik heb nu eenmaal een huis met rijkgevulde kamers, menige siervaas staat er te pronken, en ik kan het op zo'n moment niet over mijn hart verkrijgen mijn lezers af te schepen met een potscherf. Dan schaterlach ik om de mensen voor wie het wit van de pagina's meer wijsheid bevat dan de letters, dan haat ik de schraalhansen op de vierkante millimeter, dan zou ik met het grootste genoegen die hele schare egoïsten die het vlees voor zichzelf houdt en het publiek het skelet voorzet, alles uit naam van de heilige kunst, tot gruis willen fijnstampen. Ook in de literatuur minacht ik dan het matigheidsgenootschap en het kloosterleven.
Wees gerust, strenge rechters. Ik mag dan een zondaar zijn, ik heb weet van uw bekering. Ik ken al uw vrome wegen.