Dr. L. de Jong over Nederland en Indië in de Tweede Wereldoorlog
Het einde van het Hollands imperium
Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Nederlands-Indië. delen 11A en B door L. de Jong Uitgever: Staatsuitgeverij, 11 A, 1114 p., f73, -. 11B, 1140 p., f69,50
Igor Cornelissen
Ik heb de laatste jaren nogal wat mensen gesproken die hoogst ontevreden waren over De Jongs geschiedschrijving. Dat waren geen NSB'ers maar mensen die in het verzet hadden gezeten of vervolgd waren geweest. Hun eigen geschiedenis waren ze niet of nauwelijks tegengekomen. Of onjuist. De ware betekenis van hun in Drente opererende knokploeg was onderbelicht, het lot van de joden in Twente was te kort behandeld, de schrijver had niet begrepen hoe belangrijk, ja hoe doorslaggevend het werk van de spionagegroep in Den Helder of Terneuzen was geweest. Vaak mondden die klachten dan uit in het verwijt dat De Jong de geschiedenis van bezet Nederland ook niet kon schrijven omdat hij er, in mei 1940 naar Londen gevlucht, niet bij is geweest.
Deelnemers en overlevenden willen dat de geschiedschrijver door hun ogen kijkt en hun rol helder belicht, overbelicht eigenlijk. De historicus heeft een andere taak. Hij schrijft vooral voor een publiek dat er nog niet is, het nageslacht dat een duidelijk en helder totaaloverzicht zal verlangen.
Een historicus is niet alleen (met mate) subjectief, hij weet ook dat hij geen samensteller van een catalogus moet zijn. Wie Chinese postzegels verzamelt, weet dat de veel gebruikte Yvert & Tellier hoogst onvolledig is; hij zal de Michel-catalogus verkiezen en wil hij nog dieper duiken dan zijn de gespecialiseerde werken van K.S. Chang of N.C. Yang onmisbaar. Daarin staat wél de Chinese Sovjet-postzegel afgedrukt die tijdens Mao's Lange Mars werd gebruikt. Zo zag ik dus direct dat de paar regels die L. de Jong schrijft over de zegels die in Indië tijdens de Japanse bezetting werden gebruikt, hoogst onvolledig zijn.
Er zijn een paar opmerkelijke verschillen tussen De Jongs beschrijving van Nederland en ‘Londen’ tijdens de Tweede Wereldoorlog en die van de grote kolonie. Na de bevrijding van Nederland bleek er in het moederland weinig veranderd te zijn. Amsterdam huilt, waar het eens heeft gelachen... heet het liedje dat moest aangeven hoe de slachting van de joden de hoofdstad had veranderd. Aan het huilen kwam snel een einde. De communisten boekten een enorme verkiezingsoverwinning in 1946. Dat was het wel zo'n beetje. Maatschappelijk en politiek leek het Nederland van de jaren 1945-1955 bedenkelijk veel op dat van 1939.
In diezelfde naoorlogse jaren kwam er echter een einde aan het imperium. Indië verloren, rampspoed geboren, had de bourgeoisie voorspeld. Nederland viel van economische wereldmacht terug tot een met Denemarken vergelijkbaar landje. Van Colijn tot Drees. Van een staatsman met een koloniaal-militaire achtergrond en petroleumbindingen naar een nationale wethouder wiens basis bij Nieuwe Schans ophield.
het verplichte dagelijkse eerbetoon aan de Japanse keizer
Dát beeld, dié verandering, dát verschil heeft De Jong niet alleen beseft vóór hij met het schrijven begon, hij heeft het ook voortreffelijk in kaart gebracht. Kon De Jong zijn eerste deel (Voorspel, 1969) bij het einde van de Franse bezetting in 1813 laten beginnen om vervolgens via Thorbecke en de mislukte ‘revolutie’ van 1918 snel naar de jaren dertig over te stappen, de delen over Indië beginnen bij de Oost-Indische Compagnie, behandelen de invloed van het hindoeïsme, de invloed van de Chinezen, Multatuli, de Atjeh-oorlogen, contractkoelies, armoede, onderwijs en islam enzovoort. Dat is een grove en onvolledige opsomming die bij De Jong beter in elkaar steekt. Ook compositorisch, want daarin vooral is hij een meester.
Moest dat er allemaal in? Jazeker. De Jongs belangrijkste thema is dat door de Japanse bezetting het nationalistische streven in Indonesië, de wil tot onafhankelijkheid in een stroomversnelling kwam. Alle elementen die wel moesten leiden tot het ineenstorten van het Nederlandse gezag overzee, waren ver voor 1942 al aanwezig. De islam, om een voorbeeld te noemen, was zo'n factor. Een (niet-blanke) godsdienst die rondom de Eerste Wereldoorlog politiek-maatschappelijke gestalte kreeg in de massabeweging Sarekat Islam. Religie als dekmantel, vlag soms, van een streven naar onafhankelijkheid. De vergelijking met de echte Nederlandse revolutie, ook wel Tachtigjarige Oorlog genoemd, dringt zich op. Ogenschijnlijk levert zó De Jongs geschiedschrijving kwantitatief een wanverhouding op. Niet dat hij de slag in de Javazee en andere treffens met de Japanse agressor niet breed uitmeet, niet dat hij niet aangrijpend het lot neerschrijft van de krijgsgevangenen en andere geïnterneerden - in de periode vóór de Japanse aanval wordt het Indonesische nationalisme overbelicht en is er te weinig aandacht besteed aan al die ‘goede dingen’ die het Nederlandse bestuur er op het gebied van het onderwijs en de medische zorg deed. Dat verwijt is De Jong ten minste gemaakt. Niet alleen uit conservatieve oud-koloniale kringen.
Zieken (de verpleger schept een tropenzweer uit)
Ik vind die kritiek onjuist. De Jong had niet de opdracht om een geschiedenis van het gekoloniseerde Indië te schrijven. Hij moest het hebben over bezetting en verzet. Uit de periode die aan maart 1942 vooraf ging benadrukte hij die factoren die duidelijk maakten waarom bij voorbeeld de Indonesische massa op zijn best onverschillig stond tegenover de fabuleuze nederlaag die de Nederlanders leden tegen het Japanse leger. Een gezichtsverlies van jewelste. De toeans hadden nauwelijks weerstand kunnen bieden en waren smadelijk als gevangenen afgevoerd - zoals inheemse nationalisten en communisten vroeger. En alleen zo kon De Jong duidelijk maken waarom er in het bezette Indonesië van inheems verzet vrijwel geen sprake was. Zo ook, om een ander hoogtepunt in de delen 11a en 11b te noemen, kon hij de Werdegang (het Japanse woord ervoor ken ik niet) van nationalistische leiders als Sjahrir, Hatta en vooral Soekarno beschrijven.
De Japanse capitulatie, vooraan Mamoroe Sjigemitsoe, minister van Buitenlandse Zaken, en generaal Josjijiro Oemezo
Soekarno de collaborateur, niets minder dan dat. Maar ook de samenwerker met de Jappen die door het Nederlandse bestuur moedwillig in hun armen was gejaagd. Voor de oorlog was Soekarno geïnterneerd. Hij was een nationalist die een (moderne) islam met het marxisme wilde verbinden en dat dan planten op de Indonesische verhoudingen. Hij was fel anti-Japans. Hij zei dat niet alleen, hij schreef het ook: een volk van knuppelaars, erger dan de Nederlanders. Kort voor de Japanse invasie verzocht hij, smeekte hij de Nederlandse autoriteiten hem mee te nemen naar Australië. Die weigerden, negeerden hem. Wat moesten ze daar in Australië met zo'n onbetrouwbare nationalist? Tijdens de Japanse bezetting ontpopt Soekarno zich als stroman van de bezetter, al laat De Jong er geen twijfel over bestaan dat Indonesiës onafhankelijkheid zijn einddoel blijft. Een eerlijk beeld.