Schuldvraag
Met de roman Kardinaal Pölätüo (1961, Nederlandse vertaling 1967) schoof Themerson de figuur naar voren van een theoloog die een handleiding opstelt ter bekering van de enige echte belagers van het geloof, de logisch-positivisten. Met de roman Tom Harris (1967, Nederlandse vertaling 1970) bracht Themerson een originele versie van de stelling van Heisenberg dat de waarnemer (in dit geval de auteur) het waargenomen fenomeen wijzigt. Al preciserend wijzigt hij in deze ‘troebelheldere’ roman de indruk van de lezer dat het verhaal van Tom Harris bevattelijk is. Men leest zich verloren in dit feitenverslag, zoals men zich in dialogen verloren praat.
Tom Harris kon men lezen als een parodie op de Franse nouveau roman; later pakte Themerson uit met moderne versies van de antieke filosofische dialoog: gesprekken met een barmeisje (zie onder meer Logica, etiketten en vlees, De Bezige Bij, 1979) of met een inspecteur van politie (Special Branch, 1972, onvertaald).
Euclides was een ezel heeft iets van alle genoemde romans in zijn kwaliteiten, maar ook iets van de tekortkomingen uit een paar onvermeld gelaten teksten van Themerson waarin hij aan een eigen fictieve familie laboreert. Die gratuite, ongeestige binnenpretjes verslappen het boek. Zoals haast altijd spreekt Themerson in essentie over een ethica die hij vooropstelt, buiten de aanvaarding van de schuldvraag. Voor Themerson is de schuldvraag een bedenksel van de Judeo-christelijke traditie, dat zijn verheviging vond in de psychoanalyse. Freud is voor hem een charlatan, begaan met kinderachtige psychologische voodoo.
De schuldvraag, kern van de detectiveroman, fungeert in Euclides was een ezel als symbool; Themersons thriller is er een zonder plot of motief, als een illustratie van de fundamentele willekeur waarover Jacques Monod zijn visie als bioloog gaf. Themerson speelt in die chaos voor ethicus, en houdt zijn lezer wel driemaal (in de Nederlandse versie maar tweemaal) voor dat axioma's vergankelijk zijn maar goede manieren niet. (Dat was ook de wat simpele conclusie van zijn schattige Huizingalezing, enkele jaren geleden.)
De nostalgie naar het tijdperk dat kunstenaars en wetenschapslui mét de filosofen nog hun hoop konden stellen in een fundamentele Omwenteling, in een Unieke Impuls, klinkt ook meermaals door in deze roman. De vrouw van een lector in de filosofie vraagt: ‘Waarom pak je niet meteen het Boek der Natuur?’ Want wanneer zij hem een simpele vraag stelt, blijft hij het antwoord schuldig, of hij repliceert op de vraag: ‘Waarom is er wel iets en niet niets?’ met: ‘De vraag behoort tot de fysica. Het antwoord tot de filosofie. Maar de filosofie houdt zich niet bezig met natuurkundige vragen. Ze is naar haar aard boven de fysica verheven.’ Waarop zij antwoordt dat bij morele vragen de vragen filosofisch zijn maar de antwoorden fysisch.
Op diverse manieren illustreert de roman die versplintering van de taalniveaus. Zo heeft Themerson een klein liefdesverhaal in het boek ingebouwd: een jongetje wordt verliefd op een meisje. Het jongetje is een wiskundig genie en schrijft haar op zijn twaalfde bij wijze van liefdesbrief een opstel waarin hij aantoont dat de stellingen van Euclides geen vat hebben op het concrete geval van zijn relatie tot zijn geliefde Emma.
Elk leven, elk bestaan op aarde, is uniek, en die uniciteit blijft ook doorzinderen wanneer al die levensdraden door een auteur tot een kluwen worden verward. Binnen die abstracte problematiek en die antipsychologische speurtocht naar motieven schetst Themerson verrukkelijke taferelen waarin literatuur, conventioneel gedrag en religie op de korrel worden genomen. De tocht die door Polen leidt, voert tot een paar vinnige opmerkingen over het antisemitisme van de Polen (‘als je de Heilige Maria, moeder van God, een jodin noemt, word je gelyncht’) en tot een mooi tafereeltje met een hoertje, kaalgeschoren na abortus omdat ze geen voorbehoedmiddelen gebruikt omdat de Heilige Vader dat niet wil, zodat ze de klant maant tijdig terug te trekken. In mijn eigen vertaling van Tom Harris heb ik geblunderd door Dutch cap letterlijk te vertalen (het bleek een condoom), dus hoe zal ik Carol Limonard als vertaler van dit boek aanpakken? In het eerste hoofdstuk zinspeelt Themerson op het fraaie Engelse avant-gardetijdschrift New Departures, begin van de jaren zestig uitgegeven door Michael Horovitz; Themerson zelf werkte eraan mee. De vertaler heeft dit niet gemerkt; onnozel is dat hij British Library door Britse Bibliotheek vertaalt, erger dat hij de allusie op Lewis Carrolls Mad Hatter (de Gekke Hoedenmaker) verknoeit door die te reduceren tot een willekeurige Halvegare. Wie de Engelse uitgaven van Themersons werk kent, kent ook zijn voorkeur voor elegante typografische grapjes; die werden in de vertaling allemaal weggelaten. Met een citaat uit Tolstoj (in de Engelse roman komt er geen Franse zin in voor) wordt geknoeid door er een taalfout in te snipperen.
Themerson verdient beter dan dat: de nuanceringen in zijn oeuvre liggen soms in die fragiele referenties, die ogenschijnlijk zinloze visuele grapjes (afkomstig uit de concrete of, zoals Themerson dat noemt, semantische poëzie). Die erudiete, elegante uitdaging van ons gezond verstand heeft recht op een feilloze vertaling en typografische weergave.
■