geeft om in een lange verhandeling uit te weiden over de ‘inversie’. Dat hierin veel van zijn eigen problematiek besloten ligt, laat zich raden, maar in de tekst worden ook de bezwaren toegelicht om over dit onderwerp anders dan in objectieve zin te schrijven. Men spreekt maar liever over de ander, die door de maatschappij gedwongen wordt zijn natuurlijke impulsen te verhullen en zich schikt naar de heersende conventies. De homoseksualiteit wordt op die manier tot een soort geheim genootschap, en alleen de ingewijde is in staat om onmiddellijk de leden ervan te herkennen. Zo is de verteller, door de ontdekking van de geaardheid van Charlus, plotseling helderziend geworden, en in staat om op de soirée van de prinses de Guermantes diezelfde dag, aanvullende ontdekkingen te doen: ‘Hoe vaak is me later niet in een salon de intonatie of het lachen opgevallen van een bepaalde man, die toch precies het taalgebruik van zijn beroep of de manieren van zijn milieu navolgde, met een air van gestrenge voornaamheid dan wel van familiaire grofheid, maar wiens gemaakte stem volstond om mijn geoefend oor, met de absoluutheid van een stemmershamer, “dat is een Charlus” te laten vernemen.’ Hij blijkt verrijkt met een extra zintuig, dat hem de sociale verhoudingen op de soirée in een nieuw licht doet zien. Als om alle mogelijke verdenkingen van de verteller zelf af te wentelen, heeft deze aan het eind van de avond nog een tedere ontmoeting met zijn vriendin, waarbij hij de onvergetelijke woorden: ‘Ik wil een heerlijke kus stelen, Albertine.’ uitspreekt.
Het laatste deel van het boek speelt zich af in de badplaats Balbec, waar de verteller eertijds kennis maakte met de ‘bloeiende meisjes’. Aanleiding genoeg voor Proust om nogmaals te verwijlen bij de fascinerende lotgevallen van het geheugen.
De vertaling van een omvangrijk meesterwerk als de Recherche van Proust betekent voor een vertaler een levenswerk, en daarom is het jammer dat althans aan het deel waarover hier gesproken is, nogal wat bezwaren kleven. Thérèse Cornips is er niet altijd in geslaagd om de transparantheid van Prousts volzinnen om te zetten in een even doorzichtig Nederlands. Door een overvloedig gebruik van het tegenwoordig deelwoord, wordt het bovendien een te duidelijk uit het Frans vertaald Nederlands. Typische Franse constructies als ‘en dat is waarom’, voor ‘et c'est pourquoi’, versterken nog deze indruk. Dat Cornips altijd vasthoudt aan ‘u’ voor ‘vous’, is natuurlijk een persoonlijke keuze, maar het leidt soms wel tot potsierlijk Nederlands, zoals bij de ontmoeting tussen de verteller en Albertine.
Soms weet ik niet wat ik mij moet voorstellen, als ik bij voorbeeld lees: ‘...hoeveel rimpels zich groefden aan de omtrek van een gezicht.’ Het ‘als’ in de zin: ‘M. de Vaugoubert, als M. de Charlus’, blijkt niet te betekenen een zich uitgeven voor, maar ‘evenals’, of ‘zowel... als’. En wat te denken van ‘vrijgestelde zinnelijkheid’ voor ‘sensualité libérée’? Hier lijkt de vertaling eerder het tegendeel aan te geven van het oorspronkelijke Frans. Een ‘diapason’ is geen ‘stemmershamer’ (moet trouwens zijn: stemhamer), maar een stemvork, of stemfluitje, en een ‘blauwkopmees’ (mésange bleue) kennen wij niet in het Nederlands. Wel een pimpelmees.
Een enkele maal is Cornips bepaald vindingrijk. Als Proust het heeft over een schrijver die alleen door intimi mag worden aangesproken met ‘Jojotte’, vertaalt zij dat met ‘Jany’. Het blijft dan niettemin wat wonderlijk om de ‘Prins der Nederlandse dichters’ plotseling tegen te komen in de wereld van Proust.
Ik mag aannemen dat Thérèse Cornips het Frans aanzienlijk beter beheerst dan Proust het Engels, toen hij werkte aan zijn Ruskin-vertaling, en daarom spijt het mij deze tekortkomingen te moeten signaleren. Maar een belangrijk schrijver en groot stilist als Proust verdient nu eenmaal een perfecte vertaling.
■