Echte ervaringen
Ten Braven
Deze rubriek verwekt in den lande uitsluitend boze brieven. Het is natuurlijk niet ondenkbaar dat er ook sympathiserende lezers zijn, maar die zien dan geen reden mij dat schriftelijk te melden. Een feit is, hoe dan ook, dat mij over de post telkens verwijten bereiken en aanmaningen om mij nader te verklaren. Zo schrijft mij de heer Pilakker uit Eindhoven: ‘Mijnheer of mevrouw Ten Braven? Ik wil er u even aan herinneren dat u ons nog een uitleg schuldig bent. U hebt immers beweerd dat Oek de Jong in zijn Cirkel in het gras beter niet over de echte moord op Moro had kunnen schrijven. Ik heb de neiging te denken dat Koos Hageraats in Bzzlletin gelijk heeft als hij zegt dat de grens tussen fictie en realiteit niet zo scherp getrokken hoeft te worden als u blijkbaar nodig vindt en dat het juist interessant is om nu eens na te kunnen gaan hoe een stuk actuele werkelijkheid door De Jong tot literatuur wordt verheven. Wat is hierop uw antwoord?’
Mijn antwoord, mijnheer Pilakker, is: Ja. Ik moet me natuurlijk aan mijn toezeggingen houden; dus zal ik nog eens proberen duidelijk te maken wat ik er op tegen heb als een romanschrijver stukken werkelijkheid door zijn verzonnen verhaal strooit.
In zekere zin is uiteraard iedere roman op echte ervaringen gebaseerd. Elke schrijver verwerkt als materiaal dingen die hij beleefd of gehoord heeft, waar hij in kranten over gelezen heeft, en tegenwoordig ook meer en meer elementen die hij heeft gevonden in het werk van collega-auteurs uit heden of verleden.
Uit al deze ingrediënten brouwt de schrijver een eigen fictieve wereld waarin verzonnen en werkelijk gebeurde materialen en nieuwe eenheid aangaan. Door dat zorgvuldig gecomponeerde verband vertegenwoordigt de roman als geheel de visie van de schrijver op de wereld die hij weergeeft. Alle elementen in zijn boek werken samen om een betekenisvol verband te suggereren. Maar dat kan alleen als de schrijver, net als een marionettenspeler, alle touwtjes stevig in handen houdt. Dan alleen kunnen de acties van zijn personen, alle beschrijvingen en gebeurtenissen worden ingepast in een zinvolle compositie.
Komt een personage onder de tram, dan is dat geen vervelend toeval, maar binnen het kader van de roman een dramatische ontwikkeling die bijvoorbeeld illustreert dat God volgens de schrijver is overleden, of dat de betrokken figuur een flinke straf verdiende, of wel dat een andere figuur er een gezonde afkeer van het stadsleven door krijgt.
Natuurlijk is niet iedere gebeurtenis in de romanwereld steeds zo zwaar van betekenis. Er staan in ieder boek ook passages die alleen een bepaalde werking op de lezer beogen; diens belangstelling moet immers worden gewekt en gaande gehouden zodat hij het boek niet voortijdig uit handen legt.
Maar zowel die emotionele werking als dat opbouwen van een betekenisvolle samenhang komen in het nauw als er een stuk krantenrealiteit of algemeen bekende nieuwsfeiten in de romanwerkelijkheid binnendringen. Op zijn best werkt zoiets als een bewust nagestreefde dissonant, zoals een standbeeld met een echt kopje thee in de hand of een realistisch stilleven waar een driedimensionaal doosje lucifers opgeplakt zit.
Op zijn minst treedt er op zo'n moment een storing op in onze emotionele betrokkenheid bij de wereld van de roman, want de ‘echtheid’ van de mensen die uit de buitenwereld stammen, veroorzaakt onvermijdelijk dat de fictieve personages er ineens wat bleekjes en verzonnen bijstaan. We worden immers met onze neus op het feit gedrukt dat we (maar) een roman zitten te lezen en dat kan wel eens een heilzame schok zijn, maar vertegenwoordigt toch ruis in de informatiestroom die ons bereikt.
Die breuk in onze betrokkenheid is echter niet het ergste en kan ook wel vermakelijk werken. Het principiële ongerief is dat de schrijver zijn marionetten niet meer in de hand houdt. De gebeurtenissen die aan de actualiteit zijn ontleend, kan de auteur immers niet zelf bepalen en er dus ook niet de betekenis aan verlenen die in zijn verhaal het best zou passen.
Als in een roman een willekeurige biermagnaat wordt ontvoerd en we volgen ademloos de fictieve belevenissen van dat personage, dan is die ademloosheid mede te danken aan het feit dat we er niet zeker van zijn of hij het er levend af zal brengen. Maar heet het slachtoffer Heineken, dan weten we maar al te goed dat hij op het nippertje zal worden gered én dat zijn wederwaardigheden niet illustratief zijn voor de werkelijkheidsvisie van de schrijver, maar voortvloeien uit de banale feitenwereld van de nieuwsrubrieken.
Toch moeten er ook voordelen aan deze collagetechniek kleven, want het vermoorden van de echte Moro door Oek de Jong is maar één aspect van een veelsoortige ontwikkeling in de vertellende kunsten (romans, toneelstukken, films) waarbij de auteurs steeds vaker dicht tegen de werkelijkheid aanleunen, uit elkaars werk citeren of bestaande thema's variëren.
Hageraats schrijft in Bzzlletin 131 dat het mooie van het putten uit de werkelijkheid is dat de lezer kan controleren hoe de schrijver zijn materiaal tot literatuur heeft omgewerkt. Dat kan voor letterkunde-studenten inderdaad heel instructief zijn, maar ik kan me nauwelijks voorstellen dat voor de schrijver zelf zo'n informatieve handreiking een belangrijk motief kan zijn bij het half-open stellen van de grens tussen fictie en werkelijkheid.
Tot ik een betere verklaring hoor, houd ik het er op dat de jongste schrijversgeneraties er tegenop zien een afgeronde fictionele wereld te creëren waarover ze zelf de absolute macht uitoefenen. Het herinnert hen wellicht te veel aan de almachtige god uit hun kinderjaren, wiens afschrikwekkende rol ze niet willen overnemen. We leven niet in een wereld die overzichtelijk genoeg is om er als auteur een geheel gave, onafhankelijke visie op te ontwikkelen.