Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Kwaliteit (een bericht) door Rudi Fuchs Uitgever: Bert Bakker, 27 p., f19,90
| |
OnoverbrugbaarDe Swaan begint met te wijzen op het paradoxale dat er in een egalitair stelsel als het onze zulke grote verschillen bestaan tussen de esthetische voorkeuren van een kleine groep actieve belangstellenden en de grote massa. De kloof tussen goede en slechte smaak is onoverbrugbaar, hoe zeer er ook pogingen tot educatie en beschaving worden ondernomen. Deze pogingen zijn niet aan onze tijd voorbehouden; de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, die in 1784 werd opgericht, kan beschouwd worden als een regelrecht beschavingsoffensief. Niet alleen werden het volk hygiëne en betere voedingsgewoonten bijgebracht, maar ook de cultuur en de verheffende literatuur moesten breder verspreid worden. Nog steeds hoort cultuurspreiding bij de belangrijke doelen van het kunstbeleid. Veel is er niet bereikt. De lagere klassen kijken liever naar een quiz, halen een weekendpakket horror-porno-oorlog bij de videotheek en lezen een keer per jaar een boek - van Rien Poortvliet. En als er wél iets doorsijpelt naar beneden, verliest de culturele elite zelf daar meteen zijn belangstelling voor. Niemand van degenen die zich tot de cultureel onderlegden rekenen, wil nog betrapt worden met de zonnebloemen van Van Gogh, de vier jaargetijden van Vivaldi of een danseresje van Degas. Dit laatste is een interessant punt en eigenlijk paradoxaler dan het verschijnsel sec van de smaakverschillen in een anderszins zo egalitaire maatschappij, waar De Swaan zijn pamflet mee begon. Want wat voor de kunst geldt: de esthetische oordelen van bepaalde groepen genieten meer sociaal aanzien dan van andere groepen, geldt voor bijna alle andere sectoren. Sociale verschillen komen niet alleen tot uiting in de deelname aan kunst, maar ook in de deelname aan hoger onderwijs, politiek, wetenschap, magistratuur en alle veel geld opleverende beroepen. Op al deze gebieden zijn de lagere klassen ondervertegenwoordigd en is er op z'n hoogst sprake van een druppelsgewijze doorstroming. Deze constatering laat zich slechts op tautologische wijze verklaren: om te kunnen spreken van iets wat ‘in aanzien staat’, moet het te onderscheiden zijn van het gewone, het gemiddelde, en de hogere klassen hebben in dit opzicht van huis uit een enorme voorsprong - de helft van wat nodig is om uit te blinken komt hun toch al aanwaaien. De enige sector van de maatschappij waar in mijn idee wel op egalitaire wijze aan deelgenomen wordt, zowel aan de produktie- als aan de consumptiezijde, is de popmuziek. Hogere en lagere klassen kunnen hier even goed mee uit de voeten. En misschien de professionele sportbeoefening, maar daar staat weer tegenover dat de toeschouwers relatief meer uit de lagere klassen gerecruteerd worden.
‘Could we have a soupçon of Debussy?’
edward koren - small ensembles Het vraagstuk van de cultuurspreiding (dat van alle tijden is) lijkt op dat van de werkloosheid (van de laatste en waarschijnlijk ook komende decade) in die zin dat er op grote schaal niets aan te doen is, maar dat het op individueel niveau uitstekend oplosbaar is. 700.000 mensen kunnen niet aan werk geholpen worden, niet met het beste banenplan dat er te verzinnen is en niet met gedwongen ATV voor iedereen, maar één werkloze die kost wat kost aan de slag wil, zal daar in slagen. Zo zullen de laaggeschoolden nooit en bloc de overstap maken van Anton Pieck naar Anselm Kiefer, maar één persoon uit die groep die toevallig in aanraking komt met iets wat hij niet kent, maar waardoor hij geïntrigeerd raakt, kan vrij soepel van het een in het ander rollen. Wat dat betreft liggen inderdaad de kansen voor het oprapen: leraren en clubs op school, er zijn kranten en tijdschriften te over, zelfs in het meest geïsoleerde dorp komt de bibliobus langs en ook uit de tv valt genoeg te putten met een beetje selectief oog. Dat is ook de zin van het in stand houden van het overvloedige kunstaanbod. Terwille van tien rechtvaardigen kon Sodom gespaard blijven. De culturele elite verwelkomt individuen die zich aandienen. Deze nieuwkomers moeten zich dan wel conformeren natuurlijk, maar leergierig als ze zijn, doen ze dat zonder morren. Groepsgewijze invasies worden niet op prijs gesteld, want exclusiviteit is juist een van de charmes van de goede smaak. De waarde van cultuurspreiding komt hierdoor in een vreemd licht te staan: dat van de hypocrisie. Politici kunnen deze propageren, ambtenaren kunnen er nota's over schrijven, maar stiekem vinden alle cultuurminnaars het wel best zo. Het zou toch vreselijk zijn als de musea zo druk waren als een warenhuis op zaterdagmiddag en als iedereen in de wachtkamer van de dokter Raster zat te lezen. Kunstgenieting heeft onvermijdelijk een vleugje snobisme in zich.
Abram de Swaan
bert nienhuis | |
Scharnierpunt‘Een kunstwerk is een opgave en het genot ervan ook,’ schrijft De Swaan aan het eind van zijn betoog, waarin hij ook ingegaan is op de verschillen tussen massacultuur en officiële kunst. De commerciële cultuur (waaronder hij het Radio-3-geweld, Sky Channel, disco's, walkmans en allerhande lectuur verstaat) is geen kunst, want het vraagt geen werk om eraan deel te nemen, om er in op te gaan. In zekere zin is dat waar: het is makkelijkers om naar videoclips te kijken dan Ulysses te lezen. Toch vraag ik me af of het aspect ‘inspanning, moeite doen’ wel het scharnierpunt is, dat ter onderscheiding kan dienen. Voor de makers in ieder geval niet, lijkt me. Die doen gewoon wat ze in hun hoofd hebben en dat kost altijd moeite. Ik betwijfel of het Bach meer moeite heeft gekost om een willekeurige fuga te componeren dan de Talking Heads om het nummer ‘Once in a Lifetime’ op de plaat te zetten. Het interessante van de popmuziek is dat hierin het hele spectrum van ultra-ordinair tot kwalitatief hoogstaande avant-garde naast en door elkaar voorkomt, terwijl het genre als zodanig ontegenzeggelijk onder de massacultuur valt. Ook het maken van een videoclip is niet iets wat je op een losse achternamiddag uit je mouw schudt. Daar zijn ideeën en denkwerk voor nodig. Blijft over het punt van de consumptie. Veel van wat er op de tv en in de bioscoop wordt vertoond, aan lectuur verschijnt en op de radio weerklinkt, is makkelijk: er is meteen doorheen te kijken, in één oogopslag zie je hoe het in elkaar zit. Maar is het louter gemakzucht die de mensen daaraan bindt? Anders geformuleerd: zouden ze wel anders kunnen, als ze maar wilden? Ik vrees van niet. Op zo'n moment vallen kunnen en willen samen. Hoewel gemakzucht mij niet vreemd is, kan ik het meeste van de massacultuur slecht langere tijd achter elkaar | |
[pagina 4]
| |
verdragen. Ik kan alleen naar videoclips kijken als ik intussen de krant lees of aan het strijken ben. Terwijl ik niets liever wil dan me amuseren, versuf ik bij een programma als Sterrenslag. De meeste uitingen van massacultuur zijn te vervelend en te voorspelbaar. Het kost mij dan ook minder moeite om een boek van bijvoorbeeld Malamud achter elkaar uit te lezen dan vijf deeltjes uit de Bouquetreeks, wat ongeveer evenveel tijd kost. Zowel het maken van kunst als het genieten ervan vereist inspanning; schrijft De Swaan. Dat klopt, want dingen die bevochten moeten worden hebben altijd een grotere waarde dan dingen die zomaar in je schoot vallen. Toch getroost men zich ook aan de receptiezijde van de massacultuur grote inspanningen. Als je bedenkt wat mensen er voor over hebben om aan allerlei evenementen van dubieus allooi te kunnen deelnemen: in een slaapzak voor de deur gaan liggen om kaartjes voor Madonna te bemachtigen; urenlang ingeklemd in een menigte staan bij popmarathons, terwijl het geluidsvolume pijn doet aan de oren; kou lijden op de sporttribunes; financieel uitgekleed en fysiek misselijk gemaakt in de pretparken. Ook deze inspanningen liegen er niet om - ik zou ze althans niet snel opbrengen. Al met al worden de verschillen tussen echte kunst en commerciële troep er niet helderder op. Het is moeilijk uitspraken te doen over de kwaliteit van de esthetische beleving, want iedereen is hedonist op de wijze die bij hem past. Ook de mate van inspanning die men zich getroost is geen echt differentiërend element. Het verschil zit hem toch in de exclusiviteit. Datgene wat schaars is, zal altijd in hoger aanzien staan. Ook dit is een tautologie. Kwaliteit is klasse, inderdaad. ■ |
|