Humeuren & temperamenten
Vliegangst
Gerrit Komrij
P. Hermanides
Vanuit een slakkegang tomeloos losbranden, je van de aarde verheffen en, doodkalm hangend in het heelal, beneden je iedere berg als een vingerhoed en iedere rivier als garen zien, nooit zal ik de sensatie die vliegen heet als iets gewoons kunnen beschouwen. Toch trekken de mensen die het beleven er, meer dan bij menige andere zaak, een gezicht bij of het om een wissewasje gaat. Geen verbeelding kan het gevoel van het vliegen oproepen, door geen simulatie valt het na te voelen, en toch doet iedereen of hij zojuist met een strippenkaart op de bus naar Krommenie is gestapt.
Ik vertrouw het niet, al doe ik in nonchalance dapper met de anderen mee. Ik kijk, net als iedereen, met een deels verveelde, deels geamuseerde blik over mijn krant naar de stewardessen die voor de zoveelste maal in een soort morse-alfabet voor doofstommen de werking van het zuurstofmasker uitleggen, zodat in geval van nood Jap noch Lap, Zweed noch Samojeed vergeefs naar lucht happen, en die met wegwerpende handgebaren, eveneens bedoeld om de toren van Babel te slim af te zijn, de plaats wijzen waar zich zo ongeveer de nooduitgangen bevinden. Ook ik doe mijn veiligheidsriem op het laatste moment en zo traag mogelijk om, alsof ik het allemaal maar onzin vind. Gedurende het versnellen van de vaart en het losraken van de grond probeer ik aandachtig in mijn krant te turen. Een kort berichtje over de verhoging van de koffieprijs of de foto van een zingende glazenwasser lijken mij meer belangstelling in te boezemen dan de indrukwekkend van mij wegtollende aarde. Vanuit een ooghoek zie ik de omgeving waarin ik wandelde, ademde en rondkeek verschrompelen tot een landkaart, los van mij, zonder mij, hoogmoedig heb ik mijn voeten opgenomen en mezelf tot projectiel gedegradeerd, ze hebben me van mijn gigantische moeder losgerukt en niets ben ik meer dan een stip, een partikel, en toch staar ik alleen maar quasi naar wat faitdivers in een krant, wachtend op een hygiënisch verpakte consumptie.
Zelfs wanneer de kapitein me door de microfoon meedeelt dat er winden van tweehonderd kilometer per uur aankomen doe ik of ik daar net zo van ophoor als wanneer hij me had verteld dat er zojuist een mug ons pad kruiste. En midden in een turbulentie help ik allerbedaardst een Kaap Verdisch vrouwtje naast me aan een kopje thee. Uiterlijk ben ik de kalmte zelve.
Maar mijn innerlijke ik ziet geel en groen van angst. Geen moment kan ik de gedachte van me afzetten dat ik het slachtoffer ben van een satanische samenzwering. Al lezend in de krant verlies ik de stewardessen geen moment uit het oog. Doen ze misschien zo gewoontjes en ontspannen om mij om de tuin te leiden? Ik let op elke beweging van hun mondhoeken, op elk trillen van hun neusvleugels. Waarom zouden ze me iedere keer weer de werking van het zuurstofmasker uitleggen en de plaats van de nooddeur wijzen als niet elk moment het ergste op til kon zijn? We zitten tenslotte niet in de bus naar Krommenie, we zijn maar proefkonijnen in een experiment op de rand van ons technisch kunnen. De luchtvaart staat nog in haar kinderschoenen en zie: als titanen springen we ermee om. Alles wat goed gaat, spookt het door mijn hoofd, gaat maar toevallig goed.
Doen alsof je in een bus zit is nog iets anders dan wanneer je doet alsof je doet dat je in een bus zit. Je kijkt, op elfduizend meter hoogte, naar je mede-passagiers, je kijkt, nog eens goed naar de stewardessen, en ineens heb je door dat ze allemaal maar doen alsof ze doen. Te laat. Je moet je nederlaag toegeven. Je glimlacht zuurtjes naar je overwinnaar Angst en neemt nog een plastic beker met drank.