[Vastleggen van het vloeibare - vervolg]
erbij wordt gepakt, en dán moet het toch lukken om de reis geschreven te krijgen. En ja hoor, ‘het papier (wordt) vanzelf aarde, wat blauw is wordt bruinig, groenig water, en als ik mijn ogen maar lang genoeg dichthoud dwaal ik geleidelijk terug naar de notitie die (...) ik zelf gemaakt meen te hebben.’
In ‘Amerika! Amerika!’ wordt de deur naar de keuken zo mogelijk nog wijder opengezet voor een nuchtere, samenvattende mededeling over de manier van werken van de schrijvende, noterende reiziger: ‘(...) je plaatst je in een uitzonderingspositie, je bent dus eenzaam, waardoor de opmerkingsgave aangescherpt wordt, je schrijft op wat je ziet (alsof dat zou moeten) en later, in een ander deel van de wereld, reconstrueer je wat je toen, ooit, ergens, hebt opgeschreven tot een geldigheid (...).’ Toegegeven, echt verrassend is deze werkwijze niet. Maar waarom is deze ontboezeming, ondanks de betrekkelijke doordeweeksheid ervan, dan toch ‘mooi’ te noemen? - Wel, behalve dat hij klinkt als een klok en loopt als een kievit, moet de zin het hebben van de vier tussen haakjes geplaatste woorden. ‘Alsof dat zou moeten’. Met een vederlicht tegenspreken uit Nooteboom zijn twijfel over wat hij nou helemaal doet, en verheft daarmee zijn mededeling tot een piepklein, aandoenlijk en onopgelost tweegesprek met zichzelf. Zoiets vind ik heel knap, heel mooi - en ik zou er niet zo lang bij hebben stilgestaan als het niet zo typerend was voor Nootebooms subtiele, smaakvolle wijze van werken.
Zijn er nog dingen in De zucht naar het westen die niet in orde zijn? Weinig, - en wat ik dan nog op mijn hart heb zegt waarschijnlijk minder over Nooteboom dan wel over mij, maar toch, telkens na het lezen van een van zijn reisboeken valt het me weer op hoe seksloos de schrijver de wereld doorkruist. Als hij al wellust signaleert, is dit altijd buiten hemzelf.
‘Waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen - maar werkelijk, de zo vaak aan stemmingen onderhevige wereldburger Nooteboom die zijn halve leven in den vreemde bivakkeert, kan, als het gaat om zich in welke vorm dan ook aandienende wellust, toch niet altijd, overal de ‘droefheid (voelen) die niet uit de moraal voorkomt’? Reeds aan het begin van het boek is echter een denkelijk antwoord te vinden: ‘Onrechtvaardigheid is het privilege van de impressionistische schrijver; de onrechtvaardigheid en het ene beeld boven het andere te laten prevaleren (...).’ Hier heeft de impressionist natuurlijk groot gelijk. En voorgaande kanttekening valt geheel in het niet bij alleen al de allereerste alinea van De zucht naar het westen, waarvoor ik, waarschijnlijk vanwege de innemende, ongeveinsde onbevangenheid ervan, ogenblikkelijk door de knieën ga: ‘Er zou een klein, niet al te geheimzinnig teken zo ongeveer in het midden van je voorhoofd moeten verschijnen, iets waarmee wordt aangeduid dat je zojuist een oceaan bent overgestoken, dat je die ochtend nog op een ander continent was, dat het met de tijd niet meer klopt (...).’
Niet alleen is dit een aimabele verzuchting aan het begin van een even aimabel boek, maar ook een uitnodiging tot fantaseren. Want waarvoor zou zo'n teken op je voorhoofd zich allemaal nog verder kunnen lenen? Ik zou willen dat ik er eentje had, één dat zou duidelijk maken dat ik zojuist, de afgelopen uren, met mister Noetbaum door Amerika ben gereisd en dat ik derhalve een tijdje met rust wil worden gelaten.
■