Tijdloze teksten
Ten Braven
We moeten meer naar prijsuitreikingen gaan, want daar worden door vrijmoedige laureaten soms heel treffende dingen gezegd. Zo was ik laatst uitgenodigd voor de Haagse plechtigheid waar jaarlijks de Nijhoffprijs voor vertalingen wordt overhandigd.
Dat wil zeggen: jaarlijks, áls de prijs door de jury wordt toegekend, wat met name in de jaren zeventig nog wel eens niet gebeurde. Dit keer waren er twee uitverkorenen: om te beginnen Jenny Tuin - lang niet de eerste de beste die met name voor haar Svevo- en Yourcenarvertalingen bekroond was.
In haar dankwoord ging ze er eens lekker voor staan om wat opgespaarde gal te spuien. Destijds had zij namelijk tot het protestcomité behoord van vertalers die het er niet bij lieten zitten. De toenmalige jury had immers verklaard dat de kwaliteit van de voorhanden vertalingen niet toeliet de Nijhoffprijs toe te kennen. En dat twee jaar achter elkaar! Nu stelde de bekroonde vertaalster met milde hoon vast dat ze kennelijk zelf vorderingen had gemaakt, of dat de jury destijds naar het oordeel van de nu zittende leden te streng was geweest.
Toen was de weg vrij voor een paar opmerkelijke statements over haar vak. Vooreerst wees Tuin op een wonderlijke paradox die aan het verlenen van een vertaalprijs onvermijdelijk ten grondslag ligt. De ware vertaler is immers iemand die zijn werk onopgemerkt dient te verrichten. In het ideale geval lees je een vertaalde roman, zonder dat het werk de indruk maakt oorspronkelijk in een andere taal te zijn geschreven. Een vertaalprijs honoreert dus iemand voor een opvallende prestatie die juist niet had mogen opvallen.
Vervolgens nam de bekroonde Tuin de kans waar een thema aan te snijden dat de aanwezigen, althans mijzelf, veel stof tot twijfelen gaf. Vertalingen - stelde mevrouw Tuin, waarschijnlijk tot geruststelling van haar collega's - moeten telkens worden overgedaan. Ze verouderen namelijk snel, in tegenstelling tot het originele werk. Als dat waar is, zou het om een heel eigenaardig verschijnsel gaan. De oorspronkelijke schrijver zou dan aan zijn teksten een vorm van onverslijtbaarheid geven die voor een vertaling om principiële redenen niet is weggelegd. Wat zouden dat voor redenen kunnen zijn?, begon ik te mijmeren, zodat ik de rest van het betoog niet heb gehoord.
Een feit is dat ik een Engelse Shakespeare-kenner eens heb horen vertellen dat men in Groot-Brittannië jaloers was op het buitenland waar men iedere keer weer verse, het nieuwe publiek makkelijk aansprekende vertalingen kon opvoeren, terwijl men zich in Engeland blijvend met het origineel moest behelpen. Dat lijkt half in strijd met de stelling van Jenny Tuin. Weliswaar blijkt dat vertalingen inderdaad steeds moeten worden vernieuwd omdat ze verouderen, maar voor de oerteksten van de Bard zelf geldt dat kennelijk ook. Nu hebben we het hier natuurlijk over toneelvertalingen. Dat zijn teksten die het van de onmiddellijke verstaanbaarheid moesten hebben in een schouwburgzaal waar van alles wordt gedaan om de aanwezigen het rustig luisteren te beletten. Gekostumeerde figuren lopen af en aan, muziek ruist, schijnwerpers en techniek leiden onze aandacht af en om deze redenen is dáár inderdaad een vertaler nodig die de dialogen ontdoet van historische aankleef en moeilijke woorden zodat ze gemakkelijk verteerbaar worden.
Maar voor romans en gedichten die, in welke taal dan ook, rustig thuis gelezen kunnen worden, geldt de noodzaak niet dat de vertaling beslist toegankelijker moet zijn dan het origineel, zeker niet als het om eigentijdse teksten gaat. En in die gevallen zie ik ook niet in, om welke fundamentele redenen de vertaling, mits ze correct is, gedateerd zou moeten raken, terwijl de tand des tijds de brontekst zou ontzien. En toch leek het Haagse gehoor geen moeite te hebben met de stelling van Jenny Tuin en ook mij lijkt het onmiskenbaar dat de door mijn moeder destijds voor 60 cent per deel gekochte Zola-vertalingen (Nijmegen en Arnhem, Gebr. E. & M. Cohen) tot in hun merg ouderwets zijn, terwijl Zola in het Frans nog als een trein leest.
Tot in hun titels gaat dat op; kijkt u maar: In het Paradijs der dames (Au bonheur des dames); Het dierlijke in den mensch (La Bête humaine); Vluchtige liefde (Une page d'amour); Hoe de Rougons fortuin maakten (La fortune des Rougon); De laatste stuiptrekkingen (La débâcle). Het is een bizar en nagenoeg ongrijpbaar verschijnsel: waarom dampt een duffe walm van negentiende-eeuwse gezapigheid uit deze Nederlandse boektitels, terwijl men de Franse gisteren had kunnen opschrijven?
Puur toevallig hield de tweede Nijhoffwinnares daar in Den Haag een toespraak die een antwoord leek te geven op Tuins raadsel. Marietje d'Hane-Scheltema, de bedreven vertaalster van Juvenalis' satires - een soort cabaretnummers uit de Oudheid - vertelde in haar dankwoord dat ze zich bij haar werk een beperking had opgelegd: ze wilde de Latijnse toespelingen op Juvenalis' tijdgenoten niet al te zeer actualiseren, want dan zou de Nederlandse versie des te sneller verouderen. Aha: naarmate een vertaling meer wordt afgestemd op het tijdstip van publikatie verliest zij aan eeuwigheidswaarde! Het is dus niet de tekstgetrouwe vertaling die noodzakelijk aftakelt, maar het zijn de moedwillige afwijkingen van het origineel - ingebouwd om de actuele lezer te behagen - die de slijtage in de hand werken.
En hier kan inderdaad een principieel verschil liggen met de oorspronkelijke versie. De schrijver daarvan zal immers voornamelijk gespitst zijn op wat hij kwijt wil en zich minder om de opnamecapaciteit van zijn lezers bekommeren. De vertaler daarentegen heeft juist vooral de nieuwe afnemers voor ogen en probeert die zo veel mogelijk ter wille te zijn. Het zijn ook de tweederangsschrijvers, de fabrikanten van kitsch en vakantielectuur, die hun produkten trendgevoelig op de markt afstemmen en niets verjaart dus zo snel als pulp.
Alleen door iedere gedachte aan toegankelijkheid uit te bannen, zal de vertaler al met al de tijdloosheid kunnen behouden die zijn origineel aankleeft. Voor de vertaling van Nederlandse schone letteren in het buitenlands geldt overduidelijk hetzelfde. Couperus kon het zich veroorloven zijn eigenzinnig-decadente prozavariant te ontwikkelen en blijft - zie de verkoopcijfers - leesbaarder dan ooit. Maar gruwelijk is het denkbeeld van een vertaler die in Couperus' stijl met ferme hand aan het moderniseren zou slaan! Het geactualiseerde resultaat zou de grootste charme van het origineel moeten missen.