[Klaarheid in de warwinkel - vervolg]
op afvliegen, die kennen het werk. En de exclusief literair geïnteresseerde krijgt geen idee van de inhoud, hoewel juist díé lezer het meest aan zijn trekken komt. Neem nu zo'n geestige verhandeling als Een futuristische hexameter bij Majakovski, waarin hij die versvorm voorstelt als ‘een soort poëtische dinosaurus’. Dat stuk is een model van hoe je een als stoffig beschouwd fenomeen weer springlevend maakt, door de prachtig consequente manier waarop hij zo'n beeld uitwerkt. Zijn stukken over vertalen zijn een complete bijscholing in filologie en close-reading.
Soms denk je dat Timmer open deuren intrapt, maar bij even nadenken geef je grif toe dat die deuren maar op een miniem kiertje stonden en dat je voor je oordeelsvorming heel wat bij hem kunt opsteken.
Op enkele detailpunten heb ik enige bedenkingen. Bij een herdruk kan het geen kwaad de ontstaansdatum van de essays te vermelden. Wanneer bijvoorbeeld maakte Timmer de reis waarover hij in Van de hak op de tak door Rusland schrijft? Zo weet de argeloze, kersverse lezer van Kees Verheuls pas verschenen Rusland begint bij de IJssel niet beter of de doorsnee-Moskoviet loopt er tegenwoordig net zo bij als de doorsnee westerling, terwijl hij bij Timmer nog steeds in de oogschrijnendste textielwaren gaat. Die fleuriger kleding bij Verheul is toch niet allemaal van de zwarte markt afkomstig? In dat geval kan er geen sprake meer zijn van een ‘ijzeren gordijn’.
Het onvoltooide gedicht van Majakovski (blz. 83-85) is niet van kort voor diens zelfmoord in 1930, maar waarschijnlijk al uit 1928. In de door Timmer gepresenteerde vorm zijn die regels een zelfcitaat uit de afscheidsbrief van de dichter, waarin hij het wij zijn met elkaar in het reine wijzigde in ik ben met het leven in het reine. Het door Timmer aangehaalde gedeelte van mijn vertaling gaat op dat oudere origineel terug.
In het essay Osip Mandelstam - van keuken naar station breekt hij de staf over een inderdaad wel aanvechtbare vertaling van een gedicht van Mandelstam door de Werkgroep Slavistiek (Leiden). Je krijgt het idee dat hier een stel volslagen incompetenten aan de gang geweest is. Niets is minder waar. In die groep zitten enkele van de beste vertalers van de toekomst; maar nomina sunt odiosa.
In Vertalen wat er staat..., door Timmer de ‘vertaaldoctrine van Karel van het Reve’ genoemd, mist hij een pracht van een kans om aan te tonen dat de gewezen hooggeleerde zijn eigen ‘doctrine’ rustig schendt als hij bewust bepaalde resultaten nastreeft. En gelukkig maar. Die kans grijp ik zelf nog wel eens. Een zekere kittelorigheid tussen beide heren is ook niet de beste voedingsbodem voor wederzijdse éloges. Vertalen wat er staat... Weten beide winnaars van de Nijhoffprijs dan niet wat de grote Martinus heeft voorgezegd: ‘Kijk maar, er staat niet wat er staat?’ Ook wat er niet staat moet de vertaler vertalen. Prettige wedstrijd...
Timmer pakt Jevtoesjenko en Voznesenski bijzonder hard aan. Daardoor ontstaat de indruk dat het om twee ellendige onbenullen gaat die zich alleen maar aan de staat verhoerd hebben. De werkelijkheid is nog treuriger: het waren mannen van onbetwistbaar talent. Dat komt hier te weinig uit.
Zout op een slak tenslotte: Petefi (blz. 193) is de Russische transcriptie van de Hongaarse dichter Petöfi.
■