Tijdschrift
De eerste pagina's die ik altijd opsla in een nieuw nummer van De Tweede Ronde zijn die waarop de liefdesperikelen van de dubbelbewenkbrauwde meneer Donselaer staan getekend en geschreven. Het vermoedelijke happy end van deze strip van Charlotte Mutsaers is gelukkig weer drie maanden uitgesteld. In De Tweede Ronde (winter 1985) staan afleveringen 9 en 10 van ‘Mijnheer Donselaer zoekt een vrouw’. Zijn droom blijkt bedrog en de aantrekkelijke zeemeermin is op het droge op de cruciale plaats gewoon een glibberige vis. ‘Alweer een huwelijk van de baan, maar op zijn brauwen kan hij aan.’ De Tweede Ronde herdenkt Cees Buddingh' met een bloemlezing uit minder bekende gedichten vanaf zijn debuut uit 1941 in Den Gulden Winckel tot aan poëzie van vorig jaar. Ook staan in dit nummer afbeeldingen van objecten en collages van Buddingh'. De objecten zijn sigarenkistjes zonder deksel waarin verschillende voorwerpen zijn gelijmd - gedichten in een kastje noemde Buddingh' ze - en de fotocollages doen enigszins aan Hermans' Mandarijnen op zwavelzuur-plaksels denken. Op het omslag van De Tweede Ronde zien we een persoon op de rug, die tegen een sneeuwstorm optornt. Zijn moeizame tocht lijkt symbolisch voor de weg van de Canadese auteurs waar Margaret Atwood over spreekt in een, in dit aan Canada gewijde nummer afgedrukte lezing voor studenten van Harvard. Haar uitgever in New York scheepte haar toen ze haar boek Survival in Amerika wilde uitbrengen af met de woorden ‘Luister schat, Canada is hier synoniem met dood.’ Ook in Canada zelf was de weerzin tegen literatuur van eigen bodem groot. Helemaal achterin de boekwinkels vol met geïmporteerde boeken bevond zich een plank met Canadaiana, zegt Atwood, waar de Canadese romans tussen de kookboeken en titels als Ons fantastische Noorden
stonden. Dat de Canadese literatuur heus wel wat voorstelt blijkt uit de bijdragen aan dit nummer. In de categorie ‘Light Verse’ staan een paar ironische versjes zoals ‘Het geval Canada’ en ‘Recept voor een Canadese roman’ en zowel bij de vertaalde poëzie als bij de verhalen staat werk van Atwood. Aardig en levensecht is het verhaal ‘Verkrachtingsfantasieën’ van haar (altijd een plastic citroen bij je hebben om mee in zijn ogen te kunnen spuiten). De wat oudere verhalen van Mavis Gallant en Morley Callaghan zijn subtiel en zeer de moeite waard. Van de meer dan twintig auteurs die in dit nummer publiceren is er maar van twee (Margaret Atwood en Michael Ondaatje) werk in het Nederlands vertaald. Dit lijkt een ongerechtvaardigde lacune. Werk aan de winkel voor de Nederlandse uitgevers dus.
EVA COSSEE