Derdemachts discussie
Ten Braven
In de krant las ik dat er in Bzzlletin 131 van de hand van een mijnheer Hageraats een kritisch stuk had gestaan over alle kritische stukken die er aan Cirkel in het gras zijn gewijd en ik begon meteen te watertanden. Want - ik kon mijn ogen haast niet geloven - ook mijn beschouwinkje naar aanleiding van Oeks jongste publicatie werd in dat kader ontleed!
Zo spoorslags als ik maar kon, repte ik mij naar de boekhandel, popelend mijn naam te zien afgedrukt te midden van echte letterkundige critici als Poll, Nuis en Peeters. En ja, het was inderdaad wel opwindend mijn gedachtengoed daar op de kloeke pagina's van Bzzlletin door Hageraats aan flarden gescheurd te zien.
Toch wil ik het nu even niet hebben over de manier waarop Koos Hageraats mijn korte kolommen verkeerd heeft gelezen (dat houdt u nog te goed), want er is met hem iets veel eigenaardigers aan de hand; deze Bzzlletin-auteur heeft blijkbaar geen idee van de hachelijke tussenpositie die een recensie inneemt tussen het uitwisselenen van opinies aan een cafétafel en een wetenschappelijke analyse bestemd voor vakpers of dissertatie.
Hageraats' centrale denkbeeld is dat Cirkel in het gras een ‘onbesproken roman’ is, zoals de naamgeving van zijn artikel aangeeft. Volgens hem hebben de verschillende critici verzuimd De Jongs boek te analyseren en te interpreteren om zo tot een goed gefundeerd waarderoordeel te komen. Als hij Polls kritiek bespreekt geeft hij letterlijk aan ‘waarop de recensie in had moeten gaan’ en dan volgt een waslijst van wat Poll allemaal heeft overgeslagen, zoals de ‘rijkdom aan gedachten, ideeën, beelden en opvattingen’.
Aan Nuis verwijt Hageraats dat deze maar twee eisen expliciet aan de roman heeft gesteld en ook hem wordt weer onvolledigheid aangewreven: hij heeft niet alle ‘als metaforen werkende gebeurtenissen’ genoemd die De Jong ‘door zijn boek strooit’.
Vol leedvermaak stelt het Bzzlletin-stuk herhaaldelijk onweerlegbaar vast dat er tussen de verschillende beoordelingen tegenstrijdigheden zijn te signaleren: waar de een de stijl helder vindt, wijst de ander op zweverigheid en clichés; mede daarom stelt onze criticus-in-de-tweedemacht tot zijn ongenoegen vast dat menige recensie akelig persoonsgebonden is en dat de waardeoordelen ‘eigenlijk meer zeggen over de criticus zelf dan over de roman van Oek de Jong’.
Een diagnose van Hageraats' verbolgenheid leidt dan ook onvermijdelijk tot vijf bij hem levende misverstanden: 1. Hij is oprecht van mening dat er zoiets bestaat als een recept voor de ware boekbespreking en waar die ‘op in moet gaan’. 2. Hij gaat ervan uit dat een roman volledig geanalyseerd dient te worden. 3. Indien dat consciëntieus gebeurt zal voorkomen worden dat er uiteenlopende interpretaties ontstaan. 4. Ook de waardeoordelen zullen dan consequent uit een vaste set van criteria voortvloeien en ophouden elkaar tegen te spreken. 5. Dan zullen die beoordelingen ook minder aan de persoon van de criticus gebonden zijn, maar echt objectief voor het besproken werk gelden.
Het spijt mij erg, mij onbekende Heer Hageraats, maar deze uitgangspunten lijken mij stuk voor stuk onhoudbaar.
Natuurlijk bestond er in de jaren zestig in ons land het tijdschrift Merlyn waarvan de redacteuren meenden (en om strijd uitspraken) dat de analyse van een tekst rechtstreeks tot een waardeoordeel zou leiden, maar die opvatting is nu toch samen met dat tijdschrift, vrijwel uitgestorven. Zij kon destijds ook alleen maar bestaan omdat de Merlinisten als dogma van het ‘new critics’-standpunt ervan uitgingen dat de kritiek op een letterkundig werk uitsluitend gericht moest zijn op de manier waarop dat werk ‘in elkaar zat’ en daar werd heerlijk simplistisch de term structuur op geplakt. Want in tegenstelling tot volbloed-structuralisten als Barthes en Lévi-Strauss die menen dat er onder groepen of klassen van cultuuruitingen een gemeenschappelijke structuur schuilgaat, bedoelden de Merlyn-redacteuren als ze het over structuuranalyse hadden, eigenlijk alleen maar het bespreken van de vorm van dat ene unieke werk.
En juist omdat er bij hen maar één criterium gold op grond waarvan het oordeel werd geveld, leidden hun besprekingen rechtstreeks van de analyse naar het eindoordeel; want als het werk netjes was opgebouwd werd het mooi gevonden en niet-kloppende details (‘losse eindjes’) veroorzaakten afwijzing. Maar nu gelooft niemand meer dat dit recept alleenzaligmakend is. Iedere criticus draagt een gereedscnapskist met eigen criteria aan. De een hoopt op een strikte gelijkenis met de werkelijkheid, de ander wil dat het werk in zijn vorm de chaos in de buitenwereld weerspiegelt, een derde snakt alleen naar zelfontsluiering van de schrijver et cetera et cetera. En dus zijn tegenstrijdige conclusies nu onvermijdelijk en kunnen oordelen nooit anders dan aan de persoon van de criticus gebonden zijn.
En wat die telkens door Hageraarts verlangde volledigheid betreft: hij realiseert zich misschien niet dat een roman als Cirkel in het gras zo'n honderdduizend woorden omvat die ongeveer allemaal naar elkaar kunnen verwijzen. Wie dus verbanden wil aantonen (en wat zou analyseren anders in kunnen houden?) komt nooit verder dan een vluchtige, hoogst persoonlijke greep uit een immense grabbelton.
De publicist in onze media onderscheidt zich met zijn oordeel dus maar op één punt van de gewone lezer: ook hij heeft zijn persoonlijk voorkeur, maar vertelt er zo goed mogelijk bij, wat hij deze keer voor meetlat heeft gebruikt. Als Nuis dus ‘twee expliciet gestelde eisen’ formuleert, is dat al heel mooi. Als hij daarentegen op Oeks boek zou willen promoveren - wat de hemel verhoedde - dan zou hij zoiets als volledigheid moeten nastreven en zijn proefschrift zou honderden pagina's dikker moeten worden dan de roman zelf.
In die lijvige dissertatie zouden alle uitspraken zorgvuldig in de feiten verankerd moeten worden (‘fundamentum in re’) en controleerbaar moeten zijn. Maar zelfs dan ontstaat er geen ‘objectieve beoordeling’, waar H. zo naar haakt, want ook de promovendus is maar een mens die gelezen heeft (dat is verbanden leggen en interpreteren) zoals geen ander voor of na hem ooit zal doen.