Altijd bereid zijn mening voor een betere te geven
De mildheid van Hans Ree
Een man merkt nooit iets door Hans Ree Uitgever: Meulenhoff, 167 p., f29,50
Ad van Iterson
Wat doen schakers als ze niet schaken? Hoe slijten ze de dagen tussen twee toernooien? Uit de verzameling columns Een man merkt nooit iets van beroepsschaker Hans Ree blijkt dat híj althans zijn tijd wel doorkomt. Niet gehinderd door gevoelens van leegheid en schuld geeft hij zich over aan de rustige genoegens van de eeuwige student.
Bijna de helft van de stukjes in deze bundel beginnen met een verwijzing naar een krantebericht of een televisieprogramma. ‘Twee weken geleden had Vrij Nederland een stuk over (...)’ ‘Zaterdag stond in NRC Handelsblad een interview met (...)’ ‘Er waren mensen die vonden dat W.F. Hermans in het televisieprogramma van Adriaan van Dis ontoelaatbaar grof was opgetreden (...)’ Dan wordt er in wel tien stukjes in de eerste zin een vriend of kennis geïntroduceerd. ‘Een vriend vond dat ik eens (...)’ ‘Een vriend van me zit in een commissie die (...)’ ‘Een kennis, die in de Sovjetunie is opgegroeid, vertelde weleens een verhaal over (...)’
Kranten lezen, televisie kijken, bij vrienden en kennissen aanlopen. En veel mijmeren. ‘Het bracht me aan het mijmeren (...)’ ‘Als ik mijmer over de vraag (...)’ Of, ter afwisseling van het mijmeren, de praat van je gezellen in het rondhangen afluisteren. ‘In ons buurtcafé werd gepraat over (...)’ ‘Al twintig jaar hoor ik ze zo aan de kaarttafel (...)’
Veel buiten de deur, maar zelden buiten de Amsterdamse grachtengordel, laat hij me denken aan die stille figuren die vroeger in het souterrain van Athenaeum Nieuwscentrum op het Spui de hele middag krantjes zaten te lezen.
Daarnaast, onder de rubriek Schaakwereld, maakt de lezer kennis met Hans Ree in de uitoefening van zijn beroep, als lid van een reizend volkje dat om den brode speelt. Men zou denken dat Een man merkt nooit iets het moet hebben van de schakersverhalen, maar dat is niet zo, vind ik. Een verhaal over een grootmeester die zijn vrouw verkoopt, is natuurlijk heel vermakelijk, zij het dat het wel een beetje een verhaal is dat je kan verwachten van iemand die verre reizen doet. Het is niet in de eerste plaats de schaker Ree die boeit, maar de krantelezer, televisiekijker en cafébezoeker Ree. En dat is geen geringe prestatie. Commentaar leveren op de commentaren en toch boeien, dat is maar weinigen gegeven.
In het stukje Dobbelman schrijft Ree: ‘Het lijkt me eigenlijk het beste om elke dag van de ene naar de andere mening over te stappen, want wie hier een duidelijk standpunt heeft ingenomen, wordt op den duur door extremisme en krankzinnigheid bedreigd.’ Dat ‘hier’ heeft betrekking op de kernwapenkwestie, maar zou net zo goed op de kwestie-Cruijff kunnen slaan of welke kwestie dan ook. Ree is altijd en overal bereid zijn mening voor een andere te geven. Dat is ook wat zijn stukjes zo boeiend maakt: zijn overwegingen om de ene mening op te geven en de andere te gaan aannemen.
Zo'n grote herzieningsbereidheid doet een mild karakter vermoeden. Ree is ook mild, soms op het goedige af, wat bijvoorbeeld blijkt uit een bezoek dat hij uit nieuwsgierigheid aan de spiritistenvereniging in zijn buurt aflegt. Hij maakt zich alleen kwaad op mensen met onwrikbare meningen en vooral op diegenen onder hen die hun onwrikbare meningen aan anderen willen opdringen. Zo laakt hij de VN-redacteuren die in De Blauw Geruite Kiel ‘harde eisen’ aan de kinderen stellen: ‘De kleinste duimelot wordt geacht zich een mening te vormen, te discussiëren en te demonstreren (...)’
Hans Ree
ronald sweerling
‘Een staat van voortdurende razernij wordt gezien als een teken van hoog zedelijk besef,’ merkt hij op naar aanleiding van de Nederlandse scholieren die op de Duitse televisie bondspresident Von Weiszäcker vragen stelden die waren ‘vervuld van haat en venijn’. Die razernij is Ree vreemd. Hij is dan ook geen echte columnist, tenminste niet eentje zoals hij die definieert: ‘Iemand die nergens in gelooft, maar toch altijd van woede bijna barst.’
Het gekke is dat Ree juist meer en meer in van alles begint te geloven. Dat is het meest opvallende - en fascinerende - van deze bundel: de groeiende bereidheid om goeie kanten te willen zien aan zaken die de gemiddelde Spui-intellectueel een gruwel moeten zijn: religie, traditie, gemeenschap.
Zo haalt hij in het stukje met de een-