Het eeuwige eind
Ten Braven
Iedereen heeft zich nu langzamerhand wel uitgesproken over het heengaan van een der grootste figuren uit onze letterkunde: Heer Ollie B. Bommel. Dat er geen nieuwe Bommel-verhalen meer zouden volgen, heeft de liefhebber geschokt en ik schaar me met mijn rouwbeklag moeiteloos onder hen. Want weliswaar liet Toonder uit Ierland weten dat hij wellicht... ééns... tóch nog... maar ik zal straks aantonen dat daar nooit iets van komen kan. Zoiets zegt een schrijver alleen om zichzelf niet voortijdig dood te verklaren.
Zelf hoor ik geheel tot de Bommel-generatie. In mijn ouderlijk huis las mijn Grootje (sic! - dat woord hoor je niet meer) dagelijks zijn wederwaardigheden aan ons kinderen voor, daarbij om verborgen redenen zijn onsterfelijke naam uitsprekende als heer Olie. En naarmate ik opgroeide, groeide de strip met mij mee! Dat is een heel eigenaardige sensatie geweest, die geloof ik de Toonder-strip met geen enkel ander verhalend medium gemeen heeft. In de oertijd waren het sprookjesachtige kinderavonturen waarin Tom Poes de rol van jongetjesheld vervulde, maar al gauw werden het satirische grotemensenverhalen die boze trekjes van de samenleving (benauwende technologie; milieuvervuiling) efficiënt hekelden.
De tekenstijl ontwikkelde zich parallel daaraan; het donzige speelgoedpoesje en de rolronde teddybeer groeiden uit tot hoekige, zorgelijke types die zich voor geen enkele knuffeling meer leken te lenen. Ik betreur hun heengaan, natuurlijk. Maar de schok was voor mij toch al een paar dagen eerder gekomen, vóór het voorpaginanieuws van Toonders Vrijwillig UitTreden. Ik voelde namelijk al ondubbelzinnig het einde naderen toen Heer Ollie wat té drastisch toenadering zocht tot zijn buurvrouw en stoutmoedig met haar een eenzaam bospad insloeg. God weet wat daar in de verlatenheid heeft plaatsgevonden! Toonder was er blijkbaar niet bij en kon dus ook zijn naam geen eer aandoen. Even later was er echter sprake van een verloving... en dat bericht had voor mij al de waarde van een overlijdensannonce.
Het geheim (om niet te zeggen het wezen) van het stripverhaal met telkens nieuwe turbulente avonturen rond dezelfde personages, schuilt er immers in dat zij ondanks hun heftige dynamiek uiteindelijk een statisch karakter vertonen. Aan het eind van ieder nieuw verhaal wordt de cirkel gesloten: er vindt een vredige maaltijd plaats op Bommelstein en al het tijdelijke onheil is hersteld.
Bommel mag soms al zijn geld kwijtraken; Joost kan ontslag nemen; de jonge vriend mag verzuimen op een list te komen; de tijd raakt in de war of er zijn dreigende vreemdelingen. Maar aan het eind van het avontuur is de lei schoongeveegd en zitten we klaar voor nieuw leed van onze onkwetsbare vrienden.
Dát was voor mij ook de charme van de vaste linksonder-hoek in de NRC die ik zelden of nooit oversloeg: Toonder stapsgewijs in zijn fantasieën volgen, met hem mee (en op zijn ideeën vooruit) denken en tegelijk de zekerheid hebben dat het nooit definitief fout kon gaan. Waar elders in de mensenwereld vinden wij zo'n houvast?
Bommels verhalen kwamen naar mijn smaak ook het beste in dagelijkse afleveringen tot hun recht. De grootste kracht van de verteller lag immers in het verrassende en toch zo herkenbare detail, niet in de grote - vaak wat al te willekeurige - lijn van de gebeurtenissen. De boekuitgaven kon ik soms maar met moeite doorkomen.
Voorwaarde tot dat dagelijks genot was echter dat de basisgegevens niet zouden veranderen. Ollie zelf moest rijk, dom, driftig, goedhartig en opgeblazen blijven. Zo was het ook ondenkbaar dat Sickbock ooit mensvriendelijke apparatuur zou uitvinden, dat Bulle Bas gepensioneerd zou worden of Tom Poes in de stad een flatje zou betrekken.
Hetzelfde geldt voor Bruintje Beer die nooit volwassen kan worden en voor Kuifje die we ons niet stram of invalide kunnen voorstellen (vandaar ook de tot mislukken gedoemde onderneming van een Serge Tisseron die een dieptepsychologische studie aan de jonge reporter heeft gewijd onder de omineuze titel Tintin chez le psychanalyste). En hier ligt ook het grote verschil tussen stripavonturen en de meeste romans die in serieproduktie telkens dezelfde helden laten terugkomen. Zowel voor Old Shatterhand, Martin Beck als Maigret (en volgens Piet Grijs ook voor Dr. Doolittle) geldt dat hun verhalen episoden zijn uit een zich ontwikkelende geschiedenis. Deze helden verouderen, worden ziek, trouwen of scheiden of leven kortom net als wij naar een einde toe.
Op Maigret, op Martin Beck en op een Balzacvervolgpersoon als Vautrin zou je daarom met succes psychoanalyse kunnen loslaten. Maar de van alle lusten verstoken Kuifje en de seksloze jongeheer Poes lenen zich niet voor sectie op de divan.
De stripheld mag dan geen zielkundige ontwikkeling vertonen, maar in plaats daarvan beschikt hij in principe over de onvergankelijkheid en dat is nog niet zo'n slechte ruil. Maar daarom was het juist zo'n schok te moeten meemaken dat Heer Bommel zijn eeuwige schroom overwon en daadwerkelijk naar buurvrouw Doddel begon te dingen. Daarmee kwam een fatale scheur in zijn blazoen van onaantastbaarheid. Een Bommel die voor het huwelijk kiest, slaat bewust de weg naar het einde in. Het is of Bruintje Beer zijn eerste erectie krijgt en James Bond wordt neergeschoten.
Het afsluiten van een in principe als eindeloos geschetste wereld is een controversiële onderneming, waar iedere vervolgroman-schrijver moeite mee heeft. Toen Conan Doyle genoeg kreeg van Holmes, liet hij hem samen met aartsvijand Moriarty in een afgrond vallen.
Maar onder druk van de openbare mening klauterde de detective daar een paar jaar later weer ongedeerd uit naar boven.
Maar Toonder heeft zich die pas afgesneden. Het huwelijk te Rommeldam is onontbindbaar.