Hugo Claus
Vervolg van pagina 5
ke dosering invloed heeft. Claus zou deze intertekstualiteit exploiteren. Inderdaad herinneren sommige van zijn regels sterk aan het werk van andere dichters. Zo ontkom ik bij de eerder geciteerde regel ‘Dat regelmaat vrede zou zijn, ik heb het lang geloofd’ niet aan een associatie met Kopland. En helemaal onmiskenbaar is de allusie van ‘is dat een vogel of een drol in de vorm van een vogel’, waarin de fameuze gedichten van Buddingh' over het elastiekje, dat achtereenvolgens op een schaartje en het brilletje van Bernlef leek, meeklinken.’
Het mooiste voorbeeld van zo'n toespeling vind je in de regel ‘Horatio struikelt over zijn claus/door spraaklessen behekst’ uit de cyclus ‘Theater’. Geen mens gelooft door dat ‘claus’ natuurlijk nog dat het slechts over een stotterende toneelspeler zou gaan. Maar de verwijzing gaat nog wel even dieper. Paul Claes heeft in zijn Claus-reading namelijk, om de overeenkomsten tussen traditionele en experimentele lyriek aan te tonen, een gedicht van de oude Horatius vergeleken met een gedicht van Claus. Ongetwijfeld heeft Claus dat essay gelezen en er hier zijn voordeel mee gedaan. Op een volgend niveau gáát de regel over Horatio's claus dus over de intertekstualiteit van Horatius' Claus en tegelijkertijd ís het, ‘door spraaklessen behekst’ (dus bijvoorbeeld ‘door de interpretatiecursus van Claes gefascineerd’) ook nog eens intertekstualiteit.
Erg democratisch is zo'n verwijzing natuurlijk niet, je moet er (zoals ik voor deze recensie) toevallig een ander boek voor naslaan. Maar heel erg is dat nu ook weer niet, per slot zijn de woorden ook in oppervlakkige lezing nog wel betekenisvol.
Ondubbelzinniger in zijn dubbelzinnigheid is dan de slotregel van ‘Voor de poort’ dat, zoals we zagen, begint met een verklaring van 's dichters onregelmatigheid, en gaandeweg steeds verder afdaalt in ‘het zwarte bos van vermoedens’, om te eindigen bij Claus' oerbron, moeder aarde:
Misschien is er alleen maar zij, de trouwe.
Zij is niet rouwig om de dingen, zij verbeeldt
en zij is de aarde. Vanachter haar raam kijkt zij
naar de geslagen rug, de verbeten schouders,
de schandpaal van de man. De tijd van de man,
wijn en azijn, is haar tijd niet. Dat kijken van haar
is de tijd van de aarde. Zij, de trouwe, wacht
en lacht om de schaduwen die overeind blijven staan
tegen de randen van de wereld. Zij zegt:
‘Aanwezig zijn, dat is voldoende.’
In de man van wijn en azijn herken je nu duidelijk Christus die het verloop van feestelijkheden tot en met de dood voor zijn rekening neemt. Tegelijk is ook de schandpaal zijn kruis in dubbele betekenis. De man die, in de tijd zoekend naar metafysisch heil, spottend wordt gadegeslagen door de trouwe oermoeder die hij zoekt. Inderdaad, Claus' verzen neuken nooit klassiek, maar ze boren in de grond. Ze bespotten tijd, evangelie en harmonie en bezingen het moment en ‘de tijd van de aarde’. Maar wie goed luistert hoort daar heel wat van de bovenwereld en de cultuur in meepruttelen.
■