Koppige afzijdigheid
Na verschijnen van Het dertigste jaar in 1961 bleef het lange tijd stil rond de Oostenrijkse schrijfster. Pas in 1971, twee jaar voor haar plotselinge dood bij een mysterieus brandongeval in Rome, trad ze met haar enige en omvangrijke roman Malina opnieuw voor het voetlicht. Onlangs is deze roman in vertaling verschenen. Malina is het relaas van een vrouw tussen twee mannen. De ik-vertelster, die schrijfster is en wier initiaal ‘I’ luidt - desondanks is het niet zonder meer een autobiografische roman -, is een uiterst chaotische, of eigenlijk neurotische vrouw. Ze lijdt aan slapeloosheid, ononderbroken nervositeit en aan een ‘koppige afzijdigheid van alles’. Ze leeft samen met Malina, die als historicus werkzaam is bij het Oostenrijkse Legermuseum, en die met zijn stabiliteit de tegenpool vormt van de vertelster. Hoewel ze met Malina samenleeft is de schrijfster hartstochtelijk verliefd op Ivan, een Hongaar die enkele huizen verder in dezelfde Weense straat woont.
Ingeborg Bachmann
In het eerste deel van de roman (‘Gelukkig met Ivan’) wordt de liefde tussen de schrijfster en de Hongaar beschreven. Een liefde die eigenlijk van één kant komt, want de speelse en blijkbaar mooie Ivan laat zich aan zijn partner niet al te veel gelegen liggen. Voor haar schrijversschap, voor haar geest dus, toont hij weinig interesse, integendeel, ‘al die boeken zijn weerzinwekkend’, zo stelt hij. En het advies dat hij haar verstrekt luidt: ‘Lach meer, lees minder, slaap meer, denk minder.’ De erudiete vrouw - Kafka, Rimbaud en Blake, maar ook Freud, Adler en Jung zijn haar zeer vertrouwd - voelt zich ondanks deze minachting voor haar beroep sterk tot Ivan aangetrokken. Ja, de Hongaar lijkt voor haar een onmisbare steun, en in zijn nabijheid wordt - tijdelijk - het ‘schizoïde van de wereld’ opgeheven.
In het middengedeelte van de roman worden de oorzaken van haar trauma's blootgelegd. Het blijkt dat ze in haar jeugd op grove wijze mishandeld is door een vaderfiguur. Deze sliep met haar, probeerde haar het schrijven te beletten, en oefende ook verder binnen het gezin een ware terreur uit. Via droomverslagen, waarin de ‘vader’ optreedt, en aansluitende dialogen met Malina (Ivan is vanaf nu naar de achtergrond verdrongen), wordt duidelijk hoe diep de wonden zijn die de schrijfster heeft opgelopen.
In het laatste gedeelte van de roman probeert Malina - die ergens ‘de gelijkmoedige’ genoemd wordt en waarvan het heet dat hij ‘alles zonder hartstocht’ beschouwt - de vertelster tot inzicht in haar problemen en daardoor tot genezing te brengen. Dat lukt hem niet, integendeel, ze lijkt steeds chaotischer te worden. Uiteindelijk grijpt ze naar de slaaptabletten, die Malina uit voorzorg al voor haar verborgen had gehouden. De slotzin van de roman luidt: ‘Het was moord.’
Malina is, behalve een van de somberste, tevens een van de ontoegankelijkste werken die ik sinds lange tijd heb gelezen. Dat ontoegankelijke - veel in deze roman wordt pas bij een tweede lectuur duidelijk - is ten dele een uitvloeisel van de onconventionele vorm waarin Bachmann haar enige roman gepresenteerd heeft. Een vorm die zich kenmerkt door een op het eerste gezicht nogal chaotische collage van dialogen, interviews, sprookjes, gedichtfragmenten, telefoongesprekken et cetera. Maar het weerbarstige karakter van Malina wordt in net zo sterke mate veroorzaakt door de inhoud, dat wil zeggen door de thematiek. De vertelster, die permanent op de rand van de afgrond balanceert, wordt constant heen en weer geslingerd tussen levensgezel Malina en minnaar Ivan. Beide mannen vormen, zoals gaandeweg blijkt, duidelijke contrastfiguren: Malina staat voor intellect en ratio, terwijl Ivan de fantasie en de schoonheid vertegenwoordigt. Beiden krijgen overigens geen eigen gezicht, ze blijven vaag en op de achtergrond, en ongeveer halverwege de roman dringt zich zelfs het vermoeden op dat het hier om niet bestaande personen, maar om symboolfiguren gaat. Dat vermoeden lijkt in het slotgedeelte bevestigd te worden. Malina en Ivan lijken afsplitsingen van de vertelster, van haar intellectuele en haar meer speelse kant - of zo men wil haar apollinische en haar dionysische kant. ‘Ik heb mijn dubbelleven,’ zo bekent ze, ‘mijn Ivanleven en mijn Malinaveld.’ Ook de ‘vaderfiguur’, die voor al het onheil van de schrijfster verantwoordelijk is, zou men op een symbolische manier kunnen interpreteren: hij staat dan voor het destructieve, voor de - volgens zekere zielearts - in ieder mens schuilende doodsdrift, waaraan de schrijfster ten slotte ten prooi valt, mede omdat ze haar ‘Ivanleven’ en ‘Malinaveld’ niet met elkaar in evenwicht weet te brengen. (Het ‘Malinaveld’
lijkt bij haar overigens te overheersen; niet alleen omdat Ivan naar het einde toe vrijwel uit het beeld verdwijnt, maar ook vanwege de titel van de roman.