Seksueel schateren
Ten Braven
Er is iets raadselachtigs aan de hand met onze seksuele taboes, met name in de letteren. Iedereen weet hoe bevrijd wij vandaag de dag zijn. Niet alleen dat wij alles doen, maar wij doen het zonder schaamte en tamelijk open en bloot. Dat schijnt vooral een Nederlandse specialiteit te zijn, want menige vreemdeling komt zich vergapen aan de openhartigheid van ons Red Light District.
Maar, zeker op papier is de seksuele tolerantie internationaal. Een boek als The color purple van Alice Walker lijkt me op dat punt nogal illustratief. De schrijfster won er de Pulitzer Prize 1983 mee en het boek is één grote lofzang op de seksuele ontvoogding, in dit geval van de vrouw, door de solidariteit van andere vrouwen.
Zelden heb ik een boek gelezen waarin zo nuchter en onverbloemd wordt verteld over de seksualiteit als het taaie ongerief tussen andere huishoudelijke beslommeringen. Zakelijker en lustelozer kan het niet: de ene verkrachting volgt op de andere; men paart en baart tot de dood erop volgt.
Het erotisch opwindende dat men voorheen wel met de bijslaap in verband bracht, lijkt geheel te hebben uitgediend. Die opwinding resulteerde destijds uit het lezen over iets wat eigenlijk niet mocht en wat ook in de werkelijkheid geheel met de mantel der liefde bedekt bleef.
Nu er blijkbaar geen taboes meer overeind staan, zou je verwachten dat ondeugende toespelingen op papier ook niet meer bruikbaar waren. Waar floreert immers de schuine mop? In padvinderskampen, op internaten, in het leger en op andere plaatsen van schrijnende deprivatie.
Maar merkwaardig genoeg blijkt dat onze humoristen de erotische kwinkslag nog helemaal niet hebben afgezworen. Zo had Freek de Jonge het in De Bedevaart over een jongeheer die geen vin durfde verroeren. ‘Altijd nog beter dan een Fin die zijn jongeheer niet durft te verroeren,’ wierp hij er op dat punt snel tussendoor en... met stormachtig succes!
En ook die andere grootmeesters op het terrein van de leuke letteren, Van Kooten en De Bie, vallen in hun jongste drukwerk, De Bescheuragenda 1986, nog herhaaldelijk op komische erotica terug, terwijl zij toch de eersten zouden zijn om het te signaleren als die trend voorgoed voorbij was. Zo lazen we op de achterkant van 10 januari bij ‘het profiel van deze bescheuragendist’ een uitvoerige invullijst met personalia als ‘bloeddruk normaal: .....’ en ‘geld geleend van: .....’ met daar tussenin toch ook ‘voor het laatst klaargekomen op: .....’ Ondeugenderwijs vast vooruit scheurende trof ik op 27 februari een lijst aan met ‘De gemiddelde droogtijd van de belangrijkste vlekken’, en ja hoor, tussen ‘ei (zacht)’ en ‘bier (in schoen)’ figureerde onvermijdelijk ook ‘zaad’, met een gemiddelde droogtijd van 9 à 10 uur (zoals menige ex-puber zich nog zal herinneren).
Ik ben overigens lang niet de eerste die met verbazing deze contradictie opmerkt. Nog onlangs las ik in een brief van een negentiende-eeuwse letterkundige dat hij met plezier in Bredero aan het lezen was. Hij stelt vast dat men in de zeventiende eeuw kennelijk veel vrijmoediger was en zich tal van openlijke toespelingen kon permitteren die in de preutse zeden van zijn eigen tijd een schandaal zouden veroorzaken. ‘Maar’ - vraagt hij zich dan verwonderd af - ‘als de zeden destijds zo vrij waren, waarom maakt Bredero dan toch die sexuele toespelingen, wier werking immers op pikanterie berust?’
We kunnen trouwens nog wel wat verder teruggaan. De zeventiende-eeuwse openhartigheid is namelijk nog maar kinderspel vergeleken bij wat er in de oudheid op dat punt gangbaar was. Marietje d'Hane-Scheltema, de jongste Nijhoffprijs-winnares, kan Juvenalis niet anders dan blozend vertaald hebben, en ook de blijspelschrijvers onder de Ouden konden er wat van. Dus geldt ook daar weer: wat was er zo leuk aan het overtreden van erotische taboes in een samenleving waar iedereen blijkens de beschilderde potten en pannen er hoogst informeel, om niet te zeggen naakt en met uitbundige fallus bij liep?
De oplossing zit mijns inziens hierin: als een lezer of een schouwburgpubliek erotische satisfactie ervaart door gelezen of aanschouwde stoutigheid, dan schuilt de werking wellicht eerder in de ‘overval’-techniek en de plotselinge herkenning dan in de erotische prikkeling zelf.
Zo moet er van de jongeheer die geen vin verroert een onzinnige gedachtensprong gemaakt worden naar de Fin die zijn jongeheer beroert, en het is waarschijnlijk die onverwachte kortsluiting, gecombineerd met onze intellectuele voldoening, dat we Freeks hoge tempo kunnen bijbenen, die hier de lach veroorzaakt. Het is met andere woorden in ons taboevrije tijdperk nauwelijks het pikante an und für sich dat vermakelijk werkt.
Ook in Victoriaanser tijden zien we trouwens dat het publiek via een omzichtige, indirecte toespeling benaderd moet worden om vrijuit zijn remmingen te kunnen weglachen. Zo is het meest typerende van de befaamde ondeugende komedies van Feydeau, die rond de eeuwwisseling triomfen vierde, dat er eigenlijk nooit iets gebeurt. De diverse echtelieden stellen wel een avondlang pogingen in het werk om eens onverholen schuins te marcheren, maar er komt nooit wat van, door alle belemmeringen die de uiterst gecompliceerde intrige de overspeligenin-spe in de weg legt.
Wilden de feitelijke verwijzingen naar de lichamelijke liefde in deze stukken komisch werken dan zorgde de burgerschrijver er wel voor dat ze in hoge mate ‘ingekleed’ waren. Zo onderzoekt een dokter in Een vlo in 't oor een parmantige Spanjaard en meldt dan diens echtgenote: ‘Ik kan u feliciteren, mevrouw. Uw echtgenoot blaakt van gezondheid. Eén brok vitaliteit!’ Nu hoeft de Spaanse dame (tot grote vreugde van de zaal) niets anders te zeggen dan: ‘Ach dokter, dat hoeft u mij niet te vertellen.’
Ook in deze dagen wijst schrijver Reve er heel dikwijls op dat zijn zo prikkelend geachte boeken eigenlijk geen onvertogen woord bevatten. En inderdaad: literatuur die ieder seksueel gevoel met name noemde, zou van pure openhartigheid in de categorie porno terechtkomen en - daar zullen we het wel over eens zijn - niets is vervelender dan dat.