Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Vriend van verdienste door Thomas Rosenboom Uitgever: Querido, 263 p., f 34,50Adriaan MorriënThomas Rosenboom debuteerde in het najaar van 1983 met de verhalenbundel De mensen thuis, waarvoor hem het jaar daarop de Van der Hoogtprijs werd toegekend. Terecht, vind ik, want met die verhalenbundel diende zich een begaafde jonge schrijver aan die, op een gelukkige wijze blind voor wat in de hedendaagse literatuur modieus of ‘aan de orde’ is, een eigen tegendraadse wereld schiep. Het is een wereld die als een niemandsland kan worden gedefinieerd, omdat de twaalfjarige jongen uit de verhalen in maatschappelijk of cultureel opzicht nauwelijks wordt bepaald en zich, vanuit welke gezichtshoek ook beschouwd, in een grensgebied ophoudt, zich in een toestand bevindt die het best als een ‘bestand’ kan worden beschreven, de labiele wapenstilstand tussen de machten die hem bedreigen en waarop hij geen vat kan krijgen, aangezien hem niet de vrijheid is gegeven partij te kiezen. In een dergelijke toestand, die men als een door het lot veroorzaakte ‘existentiële’ discriminatie zou kunnen karakteriseren, zijn alle vormen van verwarring, misverstand en misleiding niet alleen mogelijk maar per definitie onvermijdelijk. Timon, Rosenbooms jeudige protagonist, zegeviert (schijnbaar, dat wil zeggen op een manier die niet van een echec valt te onderscheiden en waarop het bizarre effect van zijn gedragingen berust), of delft het onderspit in de curieuze en ontstellende verkenningen van het ‘leven op aarde’ waarop niemand hem heeft voorbereid. De titel van Rosenbooms verhalenbundel leek (lijkt) ironisch bedoeld, een zinspeling op de weliswaar enggeestige maar niettemin benijdenswaardige gevestigdheid van mensen die, anders dan de in zijn eentje opererende jongen, in het ‘leven’ of de ‘wereld’ hun plaats hebben gevonden en zijn opgenomen in het hiërarchisch geordende netwerk van verantwoordelijkheden en verstandhoudingen waarvoor het interieur, het thuis, bepalend is en waarvan Timon is uitgesloten, ondanks zijn dilettantische en soms hartbrekende pogingen er in door te dringen en er deel van uit te maken, pogingen die gewelddadig, tragisch of humoristisch eindigen omdat de jongen niet over een deugdelijk oriënteringsprincipe beschikt. Vergeleken met Rosenbooms roman Vriend van verdienste, doen de verhalen uit het debuut als voorstudies aan. Theo, de hoofdfiguur uit de roman, is zestien jaar oud en de jongen uit de verhalen enkele stappen vooruit op weg naar wat in het spraakgebruik zo misleidend de volwassenheid wordt genoemd. Hij is de zoon van een caféhouder wiens etablissement zich vlak buiten een provinciestad bevindt. (Landelijkheid en kleinsteedsheid vormen het decor van de doordringende vervreemding die Rosenbooms jongenswereld kenmerkt.) Theo's moeder is gestorven. Zijn oudere broer, die voor Theo een plaatsvervanger van zijn vader zou kunnen zijn, omdat de vader zich in zijn verdriet heeft teruggetrokken, zit wegens misdragingen in een opvoedingsgesticht. Theo zelf gaat zich aan winkeldiefstal te buiten. Ook zijn bromfiets heeft hij gestolen. Deze luttele gegevens maken al duidelijk dat Theo's situatie allesbehalve rooskleurig is, of anders gezegd, dat hij volkomen aan zijn lot is overgelaten. Wel heeft hij een vriend, Freddie, een buurjongen met wie hij eigenlijk niet mag omgaan omdat die hem op het slechte pad heeft gebracht. Maar Freddie is bevriend met Otto en Pieter, twee broers, de zoons van een rechter, wier vriendschap ook Theo zoekt. Wanneer Theo belooft voor een avondje drank te zorgen, ‘met bijvoorbeeld ook nog iets om te eten erbij’, ja, dan is Freddie bereid over een bezoek van Theo aan de ouderlijke villa van de beide broers met Otto te spreken. Otto is de oudste van het tweetal, heeft eindexamen gedaan en gaat na de zomervakantie studeren. Hij is het vooral bij wie Theo in de gunst wil komen. Freddies lauwe toezegging om met Otto te praten vormt de inleiding tot een drama dat met een even onvoorziene als gruwelijke ontknoping eindigt. | |
Baarnse moordzaakVoor het gegeven en de handleiding van zijn roman heeft Rosenboom zich, blijkens een in de Volkskrant van 3 januari jl. verschenen interview, gebaseerd op de geruchtmakende Baarnse moordzaak die van oktober 1961 dateert, toen Rosenboom vier jaar oud was, een misdaad waarvan hij pas anderhalf jaar geleden kennis nam uit de eertijds in De Telegraaf gepubliceerde en hem door een vriend toegestuurde rechtbankverslagen. Rosenboom vond de moord ‘een fascinerende zaak’, bekent hij in het interview. Hij was vooral geïnteresseerd in de rol die de vermoorde jongen in het drama had gespeeld. In de berechting van de Baarnse moordzaak kon het slachtoffer uiteraard niet worden gehoord. In Rosenbooms ‘aankleding’ ervan (‘Ik heb er een andere draai aan gegeven,’ zegt de auteur in het interview) komt de jongen niet alleen aan het woord, maar wordt op de voet gevolgd, geëtaleerd en uitgebeeld als de romanfiguur die hij door Rosenbooms ‘draai’ is geworden. Met de jongen uit de Baarnse moordzaak heeft de romanfiguur waarschijnlijk in hoofdzaak de voornaam gemeen, en de moordzaak zelf met Rosenbooms roman de uiterlijke verschijnselen die bepalend zijn geweest voor de noodlottige wending die de gebeurtenissen hebben genomen, met dit verschil dat de ontknoping van het drama in Rosenbooms roman afwijkt van de ontknoping zoals die zich in werkelijkheid heeft voorgedaan. Aan het eind van de roman tekent zich een nieuwe ‘denkbeeldige’ tragedie af, denkbeeldig omdat de lezer er over in het onzekere wordt gelaten. Hij kan er zijn eigen verbeeldingskracht op beproeven, zoals Rosenboom dat met de zijne op de authentieke tragedie heeft gedaan. Wat Rosenboom heeft gefascineerd is duidelijk, namelijk het innerlijke drama dat zich in zijn jeudige romanfiguur afspeelt wanneer hij, op de vlucht voor de politie door wie hij op banale wijze als dief wordt ontmaskerd, een toevlucht zoekt bij de broers in de villa. Hij is er dan al op bezoek geweest, heeft voor drank gezorgd en ook ‘om iets te eten erbij’, en is de dag na het feestavondje door Otto naar de tijdelijk onbewoonde villa van de buren gestuurd om er een sextant te stelen. Met tegenzin houden de broers de jongen in de torenkamer schuil, proberen hem over te halen zich bij de politie aan te geven voor wat zij een licht vergrijp noemen, maar als Theo weigert, verandert de schuilplaats in een stinkende gevangenis waar de jongen in de hitte van een genadeloze zomer een maandlang verblijft. Wat in Theo's naïeve voorstelling een beginnende vriendschap leek, ontaardt alras in een sinistere krachtmeting die het uiterste van hem vergt. | |
Jeugdige jagerDe kwellingen waaraan de gevangene en zijn bewakers elkaar onderwerpen, Theo door zijn koppigheid maar vooral door de tergende bedreiging die hij voor de anderen betekent, de broers door de gewelddadige wijze waarop zij hun ongenode gast behandelen, doen een sfeer ontstaan die hoe langer hoe broeieriger wordt, een psychische weersgesteldheid waarin de tegenstrijdigste en extreemste gevoelens gedijen, gevoelens van schuld en wroeging, van boete en vergelding, van vertrouwelijkheid en bedrog. Wat in Theo plaatsvindt is een rottingsproces van de geest of de ziel waaruit hij gelouterd en herboren te voorschijn moet treden, een proces dat verwijst naar zijn experiment met de compostkuil (zijn ‘broeiberg’, zoals hij hem zelf noemt) die hij thuis, achterin de boomgaard, heeft aangelegd om te experimenteren met afval dat eerst aan een algeheel bederf moet zijn onderworpen voordat tenslotte een nieuwe ongemengde zuivere stof kan ontstaan. Theo eist, zoals men zal hebben begrepen, het leeuwedeel van Rosenbooms aandacht op, ook wat betreft de zorgvuldigheid waarmee de auteur hem in de eerste hoofdstukken van zijn roman aan de lezer presenteert. Hij is een typische Rosenboom-figuur, en het is merkwaardig dat je daar al van kunt spreken nu er nog pas twee publikaties van deze schrijver zijn verschenen. Theo is een virtuoos van de eenzelvigheid, een jeugdige jager op wild dat hij met vergiftigd vlees vangt om de kadavers op te zetten (een toespeling op zijn moeder wier graf de jongen geregeld bezoekt en reinigt, met alle kentekenen van een ritueel?). Op een van zijn jachtavonturen vangt hij een kraai die hij thuis, in het schuurtje waarin hij zich in zijn vrije tijd van de wereld afzondert, op hardhandige wijze temt, een verhaal op zichzelf, meesterlijk geschreven. De in deze verrichtingen besloten motieven zijn van belang voor de hechtheid waarmee de roman is geconstrueerd en voor de opbouw van de handeling waarvan de onheilspellende ontwikkeling zich hier al aankondigt. Wat Rosenbooms stilistische vaardigheden betreft, kan men zeggen dat zijn taalgebruik zich nu al kan meten met dat van het beste proza dat mij na de oorlog in ons land onder ogen is gekomen. Zijn stijl mag hier en daar ‘precieus’ of ‘excentriek’ aandoen, zoals in de kritiek niet geheel ten onrechte is opgemerkt, maar dat neemt niet weg dat zijn schrijfwijze uiterst zorgvuldig, rijk geschakeerd en zeer beeldend is. Critici zijn gestruikeld over buitenissige woorden als ‘heumig’, die zij voor neologismen hebben gehouden, hoewel ‘heumig’ wel degelijk in Van Dale voorkomt en men de betekenis ervan, in de context waarin Rosenboom het gebruikt, ook onmiddellijk vat. ‘Ik vind dat de schrijver de volle breedte van de Nederlandse taal moet gebruiken,’ merkt Rosenboom in het interview op. Gelijk heeft hij. Die gelukkige opzet onderscheidt zijn Nederlands van het Nederlands van zoveel hedendaagse schrijvers, en schrijfsters, dat de indruk maakt in een winkel te zijn gekocht. ■ |
|