Pocket & paperback
Around the World in 78 Days door Nicholas Coleridge (Sphere Books, 220 p., f 13,60). De auteur heeft in 1984 de fictieve reis overgedaan die Jules Verne Phileas Fogg liet maken. Met treinen, boten, taxi's en op olifanten en kamelen heeft hij het 38 uur en 10 minuten sneller gedaan dan Fogg. Twee van zijn voorgangers - Jean Cocteau en S.J. Perelman - hebben hun pogingen Fogg's record te breken eveneens te boek gesteld. Daaruit heeft Coleridge lering getrokken: zij begonnen te langzaam, hadden verkeerd, want op comfort gesteld reisgezelschap en zij namen te veel bagage mee. Zijn poging is wel geslaagd, zijn verslag ervan minder. De stijl is opsommend en populair, ‘porters are like policemen, petrol stations, pissoirs, and prostitutes, you can never find one when you need one’, de illustraties zijn knullig en de observaties nogal tweedehands, getuige de conclusie: ‘Because no wisdom from travel is quite so great as this certain knowledge: that you are holed up in the best of all possible places, in the best possible worlds.’ De hedendaagse reiziger heeft betere vervoermiddelen tot zijn beschikking dan Fogg. Toch is niet alles er eenvoudiger op geworden; steeds meer landen zijn om politieke redenen ontoegankelijk geworden terwijl Fogg voor twee derde van zijn reis door Brits gebied had kunnen trekken.
Along the Road. Notes & Essays of a Tourist door Aldous Huxley (Paladin 154 p., f 16,65). In 1925 verscheen deze bundel korte, heldere schetsen voor het eerst. Huxley kon het reizen niet laten, hij hield ervan als van lezen, het was voor hem ‘the most delightfull of all the many substitutes for thought’. Het eerste en meest aantrekkelijke deel van dit boek gaat over reizen in het algemeen, in het tweede deel is een aantal plaatsen beschreven - waaronder Zaandam -, in het derde deel staan kunstwerken centraal en het laatste bestaat uit enkele losse stukken. Huxley gebruikt bij voorkeur sterk verouderde reisgidsen en als leesvoer raadt hij poëzie, aforismen en zelfs een encyclopedie aan. Toch bleef ook voor hem de boekenkeuze moeilijk: ‘I still continue to put in a few impossible volumes in the pious hope that some day, somehow, they will get read.’ Huxley is niet alleen een scherp observator maar durft bovendien zo nu en dan eens uit te weiden over iets opmerkelijks.
The Great Railway Adventure door Christopher Portway (Coronet, 227 p., f 29,80). De treinen van de wereld hebben het avontuur in zich - alles wat je hoeft te doen is een kaartje kopen. Portway heeft kennis gemaakt met treinen als gevangene en voortvluchtige in de Tweede Wereldoorlog, nu reist hij puur voor zijn plezier met treinen over de gehele wereld. Hier beschrijft hij negen treinreizen, op beroemde lijnen als de Oriënt Expres en de Trans-Siberië Expres, maar ook op minder fameuze trajecten in Zuid-Amerika en Azië. De routes zijn in kaart gebracht, de anekdotes aangevuld met informatie over het spoorwegennet van de betreffende landen. De beschrijvingen zijn echter nogal clichématig en de tekst bloedeloos omdat geen enkele persoon tot leven komt. Vraagt avontuur wellicht om meer dan een kaartje? Juist de gesprekken met mensen in cafés, treinen en hotels maakt het boek Invisible Country van James Campbell (Oxford University Press, 164 p., f 21,95) zo levendig. De schrijver heeft een reis gemaakt door Schotland om een antwoord te vinden op de vraag ‘How can a politically disabled nation create a history for itself?’. Vijftig jaar na Scottish Journey van Edwin Muir kan Campbell constateren dat niet meer van Schotland verloren is gegaan voor de geschiedenis dan toen: dat heeft een serieus en boeiend boek over het hedendaagse Schotland opgeleverd.
The Tropical Traveller door John Hatt (Pan Books 267 p.. f 19,20). De herziene en uitgebreide versie van deze praktische gids wordt aangeprezen door Eric Newby, momenteel de koning van het reisverhaal in Engeland. Hatt constateert dat de wereld voor de reiziger steeds kleiner wordt door massatoerisme, communisme en kapitalisme (!) en raadt ons dan ook aan zo snel mogelijk de koffers te pakken om zelf nog een mooie reis te maken. Hij behandelt in kort bestek de meest uiteenlopende zaken: wat mee te nemen, waartegen je in te enten, welke camera te kiezen, alleen reizen of met gezelschap. Op dezelfde toon waarop hij informeert over zwemmen en antiek, komen homoseksualiteit en drugs aan de orde. Mij stoort die plompverloren toon, maar misschien is dat juist de beste manier om de reiziger op alles voor te bereiden. De meeste adviezen zijn niet met het oog op reizende vrouwen geschreven; evenmin is er veel aandacht voor de vrouwen - behalve dan de prostituées - in de te bezoeken landen. Wanneer er cadeaus gegeven moeten worden, is dat aan mannen en kinderen. De bibliografie, de paklijst en de omrekeningstabellen voor maten en gewichten maken dit ondanks alles tot een handig naslagwerk.
Into the Heart of Borneo door Redmond O'Hanlon (Penguin, 192 p., f 19,20). Een prachtig en goed gedocumenteerd verslag geeft O'Hanlon van de reis die hij samen met de dichter James Fenton heeft gemaakt naar het binnenland van Borneo op zoek naar de Borneo-rinoceros. Op onderhoudende toon beschrijft hij hun geploeter door de jungle, zijn eigen onhandigheid, de strijd tegen de insekten, de ontmoetingen met de bevolking én alle vogels en vlinders, die hij met behulp van zijn vogelgids kan herkennen en benoemen. Vooral dit laatste doet hij als natuurkenner met groot enthousiasme. Het leest als een ouderwets avonturenboek, dat pas dicht gaat als het uit is. Onlangs is hier de Nederlandse vertaling van verschenen: Naar het hart van Borneo, De Arbeiderspers, f36,50.
REINTJE GIANOTTEN