Het smeden van de smaak
Ten Braven
Ik wil mij graag even mengen in een twistgesprek dat met onbevredigende afloop in deze boekenbijlage is gevoerd op 23 en 30 november 1985 onder de treffende titel ‘Het is nooit goed of het deugt niet (1 en 2)’. Het valt me ook makkelijk me in het strijdgewoel te werpen, omdat ik alleen maar schouderklopjes hoef uit te delen. Ik kan de combattanten, Carel Peeters en Robert Anker, waarschijnlijk in elkaars armen drijven omdat ze allebei op hoofdpunten gelijk hebben; zij weten dat alleen nog niet van elkaar.
Op een symposion in Tilburg over de rol en de taak van de kritiek had Rob Anker een inleiding gehouden die niet voor niets ‘De literatuurmachine’ heette: hij betoogde daarin, grof samengevat, dat in de wereld van de letteren de randverschijnselen de eigenlijke literatuur dreigen te overwoekeren. Er gebeurt zoveel om schrijvers heen, er wordt zoveel over hun werk gebabbeld en geschreven dat de consument aan het lezen zelf nauwelijks meer toekomt.
Natuurlijk voelde Peeters zich door deze hartekreet gebelgd omdat hij zich terecht de peetvader weet van een voor Nederlandse begrippen aardig uit de kluiten gewassen ‘literary supplement’ dat het overstelpende boekenaanbod voor de leesgierigen enigszins tracht voor te snijden.
Maar Anker had het, daar in Tilburg, volgens mij niet gemunt op die paar boekenbijlagen en culturele supplementen van ons land die in alle eer en deugd de lopende literaire produktie verslaan. De ‘literatuurmachine’ waar hij zich tegen keert, is veeleer de populariseringsindustrie die iedere letterkundige mug meteen tot olifant opblaast, die de literatuur afschildert als een circustent waarin telkens nieuwe stunts van wereldklasse elkaar verdringen en de spreekstalmeesters ons opjutten om alles adembenemend te vinden.
En op dat punt heeft Anker gelijk: er is een hijgerige nieuwsgierigheid gaande gemaakt naar de privé-persoon van de schrijver, naar zijn levensomstandigheden, gedrag en opvattingen door praatshows op de tv, door in-ter-na-ti-o-na-le poëziefestivals, door literaire cafés in elke provinciestad, door boekentoptiens, de interviewrage en signeersessies, die allemaal de aandacht richten op het vluchtige nieuwsfeit en het actuele strovuurtje, terwijl verzuimd wordt het geschreven produkt centraal te stellen.
En nog op een andere manier wordt er een barricade opgeworpen tussen de lezer in spe en de boeken waar hij naar haakt. Er is langzamerhand een onmiskenbare overproduktie aan literatuur over literatuur op de markt. Er gaat geen week voorbij of er is alweer een Oog in het zeil of een Algemeen Wereldtijdschrift bijgekomen. En die overstelpende informatiestroom wordt steeds vaker vastgelegd in bundels beschouwingen over een bepaalde schrijver, die veelal sierlijke namen dragen (als Het licht onder het koren, verzamelde essays over N.N.) en die met name bij het Haagse Bzztôh met overheidssteun en in hoge frequentie van de persen rolt.
Geen geïnteresseerde kan dit aanbod meer bijhouden, zodat de lijvige bundels vaak al na een halfjaar drastisch afgeprijsd in het ‘moderne antiquariaat’ (paradoxaal eufemisme) liggen opgestapeld.
Hoe blij je ook bent met ieder teken van belangstelling voor onze eigen letteren, toch kun je een zekere huiver voor de overdaad die hier wellicht schaadt nauwelijks onderdrukken. Zo is het prachtig dat er bibliografieën verschijnen waarin een vlijtige neerlandicus al het secundaire materiaal beschrijft dat er over een bepaalde auteur is verschenen, zodat een volgende nijvere student Nederlands er makkelijker een scriptie aan kan wijden; maar onlangs kreeg ik in Vlaanderen de eerste (tertiaire) bibliografie in de hand gedrukt waarin alle bibliografieën waren beschreven die bibliografisch materiaal bevatten over alle Vlaamse schrijvers. Dreigt hier de machinerie niet enigszins dol te draaien?
In die zin is Ankers beeld wel treffend als hij klaagt dat het strand waar hij zou willen zonnen en pootjebaden langzamerhand met zandkastelen dreigt te worden volgebouwd, want het is waar: wie tijd wil overhouden voor een roman of gedichtenbundel moet de kracht opbrengen om heel wat margegebeuren rondom de literatuur te negeren.
Maar Peeters heeft evenzeer het gelijk aan zijn kant als hij stelt dat die hele populariseringsindustrie rond het boek nu ook weer niet zo'n dwingende kracht uitoefent dat de beroepslezers - de literaire critici - er zelf door gemanipuleerd zouden worden. Hij verzet zich terecht tegen de gedachte dat de verzamelde boekenbranche in staat zou zijn bepaalde nieuwe uitgaven bij voorbaat tot bestsellers te promoveren, zodat de recensies massaal lovend uitvallen ondanks de magere kwaliteiten van het produkt. In dat soort georganiseerde hersenspoeling geloof ik evenmin als hij.
Het is een van de ‘idées fixes’ die ons door de Katholieke Hogeschool in Tilburg worden opgedrongen: de literatuursociologen aldaar zijn nu eenmaal gelieerd aan een economische faculteit en daarom is men er geneigd de invloed van het kapitaal op voortbrengselen van de geest te overschatten.
Ik mag misschien naïef zijn en de macht van het literair-industrieel complex onderschatten, maar alle Verdaasdonken en Van Rezen te zamen maken mij niet wijs dat de opinievorming rond het Nederlandse boek wordt bedisseld op het hoofdkantoor van de CPNB.
Dat is ook onmogelijk omdat het oordeel van een criticus de resultante is van een uiterst ingewikkeld complex van beweegredenen; zijn hele biografie, zijn opvoeding, zijn scholing, maar vooral ook alles wat hij voorheen heeft gelezen, spelen in dat proces van oordeelsvorming mede een bepalende rol.
En juist omdat de hele persoon van de boekbespreker in zijn oordeel verdisconteerd is, kan de subtielste en duurste reclamecampagne een prul niet tot een succes ombouwen.
Wel kan de boekenindustrie de verkoopcijfers beïnvloeden. Het aantal exemplaren dat over de toonbank gaat is zeker afhankelijk van Ankers ‘literatuurmachine’, maar uiteindelijk laat ook de lezer zich geen enkel boek als mooi opdringen dat hij niet met plezier heeft gelezen. De consument laat zich veel wijsmaken, maar niet dat hij heeft genoten zonder het te hebben gemerkt.