Alsof je met blote voeten op een slak trapt
Een ideeëngeschiedenis van het racisme
De mythe van de minderheid door Sietske Altink Uitgever: Veen, 288 p., f 29,50
Benjo Maso
Sietske Altink, als filosofe verbonden aan de Rotterdamse Erasmus Universiteit, is de schrijfster van Huizen van illusies, een studie over prostitutie die bij het verschijnen nogal wat negatieve reacties teweeg heeft gebracht. De mythe van de minderheid ligt op een heel ander terrein: het pretendeert een antwoord te geven op de vraag hoe en door wie ‘minderheden’ in de loop der eeuwen tot een ‘probleem’ zijn gemaakt. Altink probeert dit antwoord niet te vinden door naar sociologische en psychologische verklaringen te zoeken, omdat er over dat onderwerp volgens haar al ‘vele uitstekende werken’ geschreven zijn. Zij beperkt zich tot een ‘ideeëngeschiedenis’ - kennelijk meent zij dat het aantal ‘uitstekende werken’ op dat gebied minder groot is. Nu is een nieuw boek natuurlijk op elk terrein welkom, wanneer het tenminste een goed boek is of wanneer het inzichten biedt die nog niet eerder geformuleerd zijn. In deze categorie valt De mythe van de minderheid zeer beslist niet.
De titel van Altinks boek suggereert dat het over ‘minderheden’ in het algemeen gaat, maar dat is niet het geval. Het handelt uitsluitend over minderheden die door bepaalde groepen mensen geacht worden tot een ander ‘ras’ te behoren. Bovendien beperkt zij zich met haar ‘ideeëngeschiedenis’ vrijwel geheel tot de ‘rassentheorieën’ van voor 1945. Weliswaar komen de huidige ‘etnische minderheden’ ter sprake in het laatste hoofdstuk, maar dit staat in feite los van de rest, omdat Altink er niet in slaagt om de discriminatie waaraan deze groeperingen blootstaan te verbinden met het racisme van voor de oorlog. Een van de redenen hiervoor is dat zij de ‘ideeënhistorische’ benadering van de eerste hoofdstukken in dit gedeelte verlaat, en vervangt door een soort sociologische beschouwing. Deze mondt uit in de zo langzamerhand wat versleten conclusie dat de term ‘minderheden’ dient te verdwijnen.
Het gebied waarop Altink zich voornamelijk beweegt, de ontwikkeling van antisemitische en racistische theorieën, is uiteraard geen onbetreden terrein. Voegelin, Poliakov, Hannah Arendt en vele anderen zijn haar reeds voorgegaan. Aan de uitgebreide studies die deze denkers hebben voortgebracht, heeft Altink weinig toe te voegen. Zij besteedt wat meer aandacht aan de Duitse filosoof Fichte dan gebruikelijk is, maar voor de rest zijn het grotendeels de bekende figuren die in haar boek ten tonele worden gevoerd: Gobineau, Wagner, Chamberlain, Lombroso, Haeckel, Wciniger, Rosenberg, enzovoort. En het kan niet gezegd worden dat Altink meer licht op het denken van deze heren biedt dan haar voorgangers. Integendeel. Meestal beperkt zij zich tot korte samenvattingen van hun ideeën die zij dan kwistig doorspekt met termen als ‘geleerde gek’, ‘waanzinnige geleerde’, ‘onzin’, ‘geklets in de ruimte’, ‘gezeur’, ‘gewauwel’, ‘flauwekul’, alsof dergelijke kwalificaties het ontbreken van een serieuze analyse kunnen compenseren. Overigens lijkt mij dat Altinks eigen uitspraak dat ‘rassenvermenging’ altijd ‘levensnoodzaak’ voor het voortbestaan van de mensheid is geweest, uitstekend zou passen in de reeks ‘flauwekul’ die zij citeert.