Tijdschrift
In Hollands Maandblad nr. 457 (december 1985) opent de politicoloog G. van der List een forse aanval op de denkbeelden van Komrij over kunst en meer nog op diens ideeën over politiek. Volgens Komrij is het met de culturele situatie in Nederland treurig gesteld: ‘Een Nederlander maalt evenveel om cultuur als een pissebed om zonlicht.’ Van der List verwijt Komrij dat hij geen onderscheid maakt tussen kunst (datgene wat kunstenaars produceren) en cultuur (het geheel van waarden en normen waar mensen zich voor in willen zetten). In Van der Lists opvatting, die door de sociologie is gekleurd, impliceert ‘cultuur’ ook een flinke portie ethiek; hij wil in ieder geval de mate van rechtvaardigheid waarmee een samenleving is georganiseerd er in betrekken en dit is een aspect waar Komrij zich niet of nauwelijks voor interesseert. Voor hem telt alleen de esthetiek, het rijk van de schoonheid. Komrij presenteert zichzelf bij voorkeur als een romanticus pur sang, ‘een getergde eenling in oorlog met de wereld, bezig met een heroïsche kruistocht in naam van zijn ideaal, de Cultuur.’ Allemaal best voor zover het de kunst betreft, maar met politiek kan zo iemand ‘die het falderappes haat’ zich maar beter niet bemoeien. Elitaire romantiek en democratische politiek verdragen zich slecht en het is geen toeval dat menig romantische dichter er nogal akelige politieke voorkeuren op na houdt, stelt Van der List. Komrijs uitlatingen op dit gebied komen niet verder dan amusante scheldpartijen en demagogische frasen en het idee dat de bemoeienissen van de overheid met cultuur beperkt moeten worden tot het uitdelen van flinke sommen gelds aan grote kunstenaars, vindt Van der List belachelijk. Het is een goed in elkaar zittend betoog, waarin serieus ingegaan wordt op Komrijs polemische stukken. Toch heeft het ook een beetje de schijn van een windmolengevecht, want de glinsterende vorm waarin Komrij zijn
malicieusheden doorgaans verpakt leiden nu eenmaal af van de inhoud, zodat de schrijver zelf uiteindelijk toch ongrijpbaar blijft. Het is mooi dat Van der List zich over deze barrière heen heeft getild. Verder in Hollands Maandblad een open brief van George Boellaard, geschiedenisstudent, aan zijn werkgroep, waarin hij zich verzet tegen het gangbare subjectivisme in de (geschied)wetenschap dat eruit bestaat dat elke opvatting evenveel bestaansrecht heeft. De normloosheid en het lauwe relativeren die hier het gevolg van zijn, worden door hem veroordeeld. Zes gedichten van Jedida Keizer, waaronder een over het verlangen man te zijn: Door passie wil ik roven, snel/Verdelgend wat zo slecht van pas/Komt, woest zijnd, bij de vrouw in tel;/Ik wou dat ik een kerel was. Een onvervulbare wens in mooie, krachtige bewoordingen.
(BR)