Magische pralines
Vandeloo's sinistere en sentimenteel-pathetische verhalen
Les Hollandais sont là en andere verhalen door Jos Vandeloo Uitgever: Manteau, 192 p., f22,90
Eddy Mielen
Bij het horen van de naam Jos Vandeloo zullen velen onvermijdelijk direct het laatje ‘magisch realisme’ opentrekken. Op zichzelf niet verwonderlijk, want novellen als Het gevaar - over drie arbeiders in een atoomcentrale die besmet raken - De muur en De vijand, het zijn zeer indringende verhalen die machteloosheid en isolement op psychologisch overtuigende wijze illustreren, juist door die combinatie van realisme en raadselachtigheid. Vergelijking met Johan Daisne en Hubert Lampo ligt dan ook al gauw voor de hand. Vandeloo is bepaald niet gelukkig met dat stigma. Een dikwijls geciteerde uitspraak van hem luidt niet voor niets: ‘Ik zou mijn werk in de meeste gevallen gewoon realistisch willen noemen. Er zit in mijn werk veel minder verbeelding dan de mensen geneigd zijn te denken.’ Het lijkt me een juiste constatering, want ik zou zijn nieuwe verhalenbundel Les Hollandais sont là zeker niet onder die absolute termen van magie en realisme willen laten ressorteren, daarvoor zijn de acht bijeengebrachte verhalen te verschillend van aard. Die variëteit vormt enerzijds de kracht van Vandeloo, anderzijds bemoeilijkt het de greep op het boek. Enkele verhalen varen wel degelijk onder de vlag van wat ik dan maar het surreële element zal noemen, realisme met een dosis fantasie overgoten. In ‘Weinig verkeer vannacht’ bijvoorbeeld wordt een echtpaar met de auto terugkerend van een feestje door de politie bij een alcoholcontrole aangehouden. Man en vrouw worden afzonderlijk ingesloten. Als de man wordt vrijgelaten blijkt zijn vrouw (nog) niet thuis. Ze komt niet thuis ook; bij navraag de volgende ochtend weet de politie van het bureau waar een en ander zich heeft voltrokken niets. De agenten in kwestie zijn niet te traceren en na enige dagen wordt de vrouw - gewurgd - gevonden en de echtgenoot gearresteerd. Een verhaal met
een tikje suspense, extra macaber door de winterse atmosfeer, maar als lezer raakt het je niet werkelijk. Het roept slechts associaties met Franz Kafka op, maar Vandeloo creëert niets nieuws onder de zon. Onder datzelfde kopje van grimmigheid en hallucinatie vallen ook ‘Gezonde zeelucht’ en ‘De arm van de wet’. In het eerste rijdt een enigszins nymfomane vrouw haar oudere en ziekelijke man zo frequent naar een bankje met uitzicht op zee, in weerwil van het jaargetijde, dat hij al ras overlijdt en zij weer vrij spel heeft; in ‘De arm van de wet’ begint bij een zeer rechtschapen rechter-commissaris een derde armpje te groeien dat een eigen leven gaat leiden, terwijl in een ander verhaal ‘Het plantenbeultje’ een snibbige secretaresse die de door haar verafschuwde planten van haar chef kortwiekt, gestraft wordt door het plantencollectief: ‘Het stugge palmstammetje wurmde zich naar binnen en begon haar met pompende beweging te verkrachten’ en als er dan tenslotte staat: ‘Een aantal maanden later bracht Nathalie een bontgekleurd, plantaardig wezentje ter wereld. (...) Helaas bleef het maar heel kortstondig in leven’, dan zou ik zakken voor het tentamen interpretatie. Kafka? Beckett? Hamelink? Ofschoon, als ik eerlijk ben, doet de opzettelijkheid en voorspelbaarheid me nog het meest denken aan Roald Dahl.
Jos Vandeloo
De overige verhalen daarentegen zijn wél realistisch van aard en hier en daar zelfs wat sentimenteel: een eenzame kunstschilder die een naaktmodel huurt (‘“Ik deed het zomaar,” zei hij, “om een vrouw te zien, om niet altijd alleen (...)”’) en ook het titelverhaal over een Hollands echtpaar dat iedere zondag met hun twee kinderen copieus komt dineren in een hotel, tot daar met de plotselinge dood van de man een eind aan komt, is niet van sentimentele smetten vrij. Dat geldt eveneens voor ‘Ook het paradijs heeft zijn zwakke plekken’, waarin een reiziger verliefd wordt op een dienstertje van een landelijke auberge, al blijkt op een pijnlijk moment dat het meisje een mongoloïde kind heeft. Het slot is wellicht veelzeggend genoeg: ‘Louise kwam achter hem staan, ze legde haar hand op zijn schouder, maar zei geen woord. Als een knappe vrouw als zij alleen zou blijven, dacht hij, zou het een verwijt zijn aan het adres van de mannen en een levend bewijs van hun domheid. Hij stond op, nam haar in zijn armen en kuste haar. Het leven was ineens van een natuurlijke eenvoud; hij voelde zich gelukkig.’ Een apotheose de Bouquet-reeks waardig! Ik ben er niet op uit het proza van Vandeloo te etiketteren, maar als je er door die combinatie van aan de ene kant sinistere, aan de andere kant sentimenteel-pathetische verhalen geen vinger tussenkrijgt, dan irriteert dat. Een vleug beproefde magie aangevuld met wat pralinezoete verhalen garandeert nog geen sterke bundel. Een pluspunt is dat Vandeloo sober en direct schrijft (maar waarom toch ‘slaapstee’, ‘een zuiders type’ of ‘schootgaan met een vrouw’?), maar op de korte baan kan hij kennelijk minder goed uit de voeten dan in romanvorm. De meeste verhalen in deze bundel zijn onderhoudend, maar helaas nergens onontkoombaar. Ik had hem een beter cadeau toegedacht voor zijn zestigste verjaardag.
■