Vertaald
Het meer door Yasunari Kawabata. Vertaling Cornelis Ouwehand (Meulenhoff, in de roze biblio-reeks, 135 p., f 29,50). Dit is de vierde roman van de Japanse nobelprijswinnaar Yasunari Kawabata (1899-1972). De hoofdpersoon Gimpei Momoi is een bezetene. Hij jaagt ideale (onbereikbare) schoonheid na, gedreven door de obsessie van zijn eigen ‘lelijkheid’: gedeformeerde voeten. Vervuld van een wanhopig verlangen zoekt hij contact met meisjes en vrouwen. In vlagen van herinneringen keert Gimpei steeds terug naar het meer, waar hij samen met zijn moeder en zijn jeugdliefde woonde. ‘Het meer’, water heeft verschillende symbolische betekenissen. De badhuisscène - die het eind van het verhaal vormt - staat aan het begin van de roman. Voor de eenzame anti-held Gimpei lijkt troost en redding dan mogelijk. De moderne vorm van Het Meer doet denken aan de westerse stream-of-consciousness-roman waarmee Kawabata in de jaren dertig experimenteerde. Toch moet volgens C. Ouwehand in zijn nawoord, de techniek van het Japanse kettinggedicht bepalend zijn geweest voor deze merkwaardige structuur. De ene associatie roept meteen een andere op, wat soms verwarrend aandoet, maar als de lezer bereid is zich enige moeite te getroosten, blijkt dat heel overkomelijk.
De pijn door Marguerite Duras. Vertaling Jan Versteeg (Van Gennep, 170 p., f 27,50.) Ik kan mijzelf geen absolute bewonderaarster noemen van Duras' proza maar de naakte stijl waarin zij ‘noteert’ is perfect om De pijn te beschrijven. Het is april 1945, het einde van de oorlog. Marguerite Duras wacht in Parijs op enig bericht over haar man Robert L., die als verzetsstrijder is gevangen genomen en naar Duitsland gevoerd. Ze verkeert in een martelende onzekerheid: het ene moment is ze er van overtuigd dat Robert L. dood is en wil zij zelf ook niets liever dan sterven, het andere moment foltert zij zichzelf met gruwelijke denkbeelden over zijn ‘leven’ in het kamp. Uiteindelijk keert Robert L. terug uit Dachau, hij is ‘niet meer dan een stuk afval’. Langzaam maar zeker keert hij naar het leven terug. Nu nog vraagt Duras zich af hoe ze het dagboek toen heeft kunnen schrijven. Overigens noemt ze De Pijn ‘een van de belangrijkste dingen uit haar leven’. Van de overige vijf verhalen uit deze bundel zijn er drie rechtstreeks betrokken op de realiteit van verzet, collaboratie en bevrijding en haar eigen positie daarbinnen. Van de twee laatste teksten zegt ze: ‘Het is verzonnen. Het is literatuur.’
Hoe schrijf ik een spannend boek door Patricia Highsmith. Vertaling Anneke Brassinga (De Arbeidspers, 138 p., f28,50). In veel gevallen doet een vertaling iets af aan het oorspronkelijke werk omdat het nu eenmaal onmogelijk is precies hetzelfde te zeggen in verschillende talen. Als we ons beperken tot de titel van Highsmith' in 1966 onder de Engelse titel verschenen Plotting and writing suspense dan is er in de Nederlandse uitgave iets essentieels toegevoegd: het persoonlijk voornaamwoord ‘ik’. Er wordt ons wel een blijk gegund in de keuken van de schrijfster maar het is geen kookboek, want hoewel Patricia Highsmith talloze tips en adviezen geeft gaat zij er van uit dat de juiste ingrediënten (ideeën) tot beschikking staan van de mensen die graag willen schrijven. Ze noemt dit boekje, dat bedoeld is voor jonge en beginnende schrijvers, zelf dan ook een handleiding en geen recept voor thrillers. Door even uitvoerig in te gaan op haar mislukkingen als op haar successen hoopt ze stof tot lering te schenken. Voor hen die geen ambities koesteren om zelf een thriller te produceren maar wel genoten van haar werk biedt dit boekje vermaak. Iedereen die wel eens overweegt de pen ter hand te nemen om een kort of lang verhaal te schrijven doet er goed aan Hoe schrijf ik een spannend boek te bestuderen, al was het alleen maar om te leren over hoeveel geduld en incasseringsvermogen een auteur moet beschikken.
MARIJKE HILHORST
De jonge Z door Marie Ndiaye, vertaling Théo Buckinx (Tabula, f20, -). Marie Ndiaye die in 1985 met dit boekje, oorspronkelijke titel Quant au riche avenir, debuteerde, werd hier en daar in Frankrijk als ‘de literaire verrassing van het vorig jaar’ aangemerkt. Haar leeftijd - ze is geboren in 1967 - zal hier sterk toe bijgedragen hebben, want het is een zeer bijzonder boek voor een zo jong iemand. Op fijnzinnig analyserende wijze beschrijft ze de binnenwereld van de jonge Z (geen meisje maar een jongen), die naar school gaat, opgevoed wordt door zijn koele maar niet onaangename tante, en die zijn eerste grote liefde meemaakt. Zoals zo vaak in de adolescentie speelt zich in de geest en de fantasie oneindig veel meer af dan in de werkelijkheid, en dat bespiegelende element heeft Marie Ndiaye heel goed getroffen. De jonge Z maakt ingewikkelde berekeningen over wanneer zijn brieven aan zijn geliefde hun doel bereikt kunnen hebben en past een wanhopige close-reading toe op de enigszins teleurstellende antwoorden. Hij ontleedt zichzelf en zijn verhouding tot de mensen in zijn omgeving tot op het bot, hiermee nu eens blijk gevend van een scherp inzicht in het functioneren van de menselijke geest, dan weer van lichtelijk irritante vroegwijsheid. Ndiaye's stijl werd met die van Proust vergeleken, wat inderdaad klopt voor zover het de lengte van de zinnen betreft. Maar de ingewikkelde constructies die zij hanteert, vol met gedachte-onderbrekingen tussen streepjes en haakjes, verstoren de cadans en tasten de vloeiendheid aan, waardoor het niveau van Proust niet bereikt wordt.
BR