Zoals de zoete appel bloost aan het eind van een tak
Het bekoorlijke van Sappho's fragmenten
Verzamelde gedichten en fragmenten door Sappho van Lesbos Inleiding en vertaling: Aart R.P. Wildeboer en Pierre J. Suasso de Lima de Prado Uitgever: Anthos, 150 p., f25, -
Liederen van Lesbos door Sappho Vertaald door Paul Claes Uitgever: Kritak. 80 p., f 17,50
Wim Hottentot
...ik zeg dat iemand
zich ons nog herinneren zal...
Net als Paul Claes zou ik gezwicht zijn voor de verleiding: hij heeft dit fragment veelzeggend als laatste geplaatst in zijn voortreffelijke vertaling van het overgebleven werk van Sappho, de Griekse dichteres uit de zevende eeuw voor Christus, aan wie het eiland Lesbos zijn reputatie dankte voor de toeristen kwamen.
Háár reputatie was al in de oudheid die van een gigant. Strabo, een veelweter uit de eerste eeuw, noemt Sappho vertwijfeld ‘een wonderlijk iets’. En hij verklaart zijn verwondering met: ‘Voor zover ik weet is er namelijk in de hele geschiedenis nooit een vrouw geweest die haar ook maar enigszins naar de kroon steekt in de poëzie.’ In onze eeuw zeiden Gorter en Hanlo hetzelfde. De Syrische asceet Tatianus (tweede eeuw) mag model staan voor de andere visie op haar werk: ‘Sappho, een hoerig en oversexed vrouwtje, dat over haar eigen mateloosheid zingt.’ Steen des aanstoots was uiteraard het feit dat haar zeer persoonlijke liefdesgedichten aan meisjes of vrouwen gericht zijn. Zij was trouwens feitelijk de eerste lyrische dichter überhaupt, de eerste die de persoonlijke ervaring en de eigen intiemste gevoelens in poëzie verwoordde. Ze schreef overigens ook bruiloftsliederen en verhalende gedichten met een mythologische inhoud.
Bewondering voor haar werk en (soms geamuseerde) vraagtekens bij haar levenswandel, dat zijn wel de constanten in de Sappho-receptie, vrijwel tot op de huidige dag. Opmerkelijk daarbij is dat, vooral na de Byzantijnse tijd, haar reputatie nauwelijks op kennis van haar werk (kan hebben) berust: manuscripten van haar werk bestaan niet. Tot circa 1900 kende men het alleen via de zogenaamde indirecte overlevering. Haar gedichten werden soms al in de oudheid geciteerd, meestal slechts ten dele. Dat gebeurde in woordenboeken, in handboeken over metriek of grammatica, in literair-theoretische geschriften of gewoon bij bewonderaars die het niet laten konden.
Harry Mulisch heeft aan Twee Vrouwen - dat immers onder meer over een lesbische verhouding gaat - het volgende motto van Sappho meegegeven: Weer doorsidderde mijn hart / Eros, zoals de wind in de bergen op eiken valt. De redenaar Maximus van Tyrus (tweede eeuw) wijst ergens op de parallel tussen de gevoelens van Socrates voor zijn leerlingen en die van Sappho voor de hare. ‘Hij raakt buiten zichzelf om Phaedrus en Eros schokte háár hart zoals een wind uit bergland op eiken valt.’
De Afrodite van Capua (Archeologisch Museum, Napels)
Het fragment uit de edities van Sappho, waaraan Mulisch ontleent, is dus een door moderne geleerden op metrum gezette herdichting van de woorden van Maximus. Als Mulisch het gedicht in zijn context heeft gezien moet hij met grote instemming hebben gelezen dat Sappho Eros ook een ‘vlechter van verhalen’, een muthoplokos, noemt.
Slechts één gedicht is ons compleet overgeleverd: de vermaarde Ode aan Aphrodite, die door de literator Dionysius van Halicarnassus (eerste eeuw voor Chr.) wordt overgeschreven als specimen van de ‘gepolijste en bloemrijke stijl’. Wildeboer en Suasso vertalen de eerste strofe nogal vrij en naar mijn smaak te familiair: Ik smeek je / onsterfelijke Aphrodite /sluwe dochter van Zeus / o koningin / gezeten op je luisterrijke troon / verpletter mij niet / onder angst en smart. Claes geeft veel letterlijker weer: Fonkeltronige onsterfelijke Aphrodite, Listenvechtend kind van Zeus, ik bid u, overweldig niet met kwelling en kommer
mijn hart, almachtige.
Dan verzoekt Sappho de godin om haar bij te staan zoals ze dat vroeger ook heeft gedaan. Heel beeldend wordt de epifanie van de godin beschreven, die licht geamuseerd vraagt waarom ze nú weer moet verschijnen: Waarom riep je mij / naar wie hunkert je verwarde hart / Wat moet ik doen om je liefde / te beantwoorden? vertalen W & S alsof de godin zélf de beminde is. Claes heeft voor de twee laatste verzen, waar de tekst niet zeker is, een aannemelijker oplossing, hoewel niet de meest aannemelijke:
Bronzen hoofd van een godin (British Museum, Londen)
Wie moet ik ertoe brengen
u opnieuw haar liefde te schenken? Zich beroepend op het precedent besluit de dichteres: Kom nu / als toen / bevrijd mij / van die ondragelijke pijn / doe wat mijn verscheurde hart / verlangt en strijd zelf mee / aan mijn zijde. (W & S).
In 1898 begint dan de grote revolutie: in de eerste band van de zogenaamde Oxyrrhynchi Papyri wordt een spectaculaire tekst gepubliceerd, een gebed tot Aphrodite waarin Sappho de godin vraagt haar broer ongedeerd naar Lesbos te doen terugkeren. In 1902 volgt in Berlijn de publikatie van enkele nog veel spectaculairdere fragmenten, aangetroffen in een op perkament geschreven manuscript uit de zevende eeuw. Daarna zijn nog tientallen papyrusvondsten gepubliceerd, zodat we heden ten dage werkelijk aanzienlijk veel meer van het werk van Sappho kennen dan vroegere generaties. Eén gedicht werd op een potscherf aangetroffen.
Die papyrus- en perkamentvondsten vormen de directe overlevering. Ze bevatten Sappho's gedichten omwille van haar werk en niet, zoals de indirecte overlevering, ter illustratie van een betoog dat soms weinig met de poëtische kwaliteit of inhoud van haar werk te maken heeft. Paradoxalerwijze heeft in de geleerde wereld Sappho's reputatie nogal geleden onder de nieuwe vondsten - de verwachtingen waren bij de filologen kennelijk te hooggespannen -, terwijl de ‘normale’ lezers en vooral de schrijvers enthousiast waren. Zij lijkt ‘a writer's writer’ geworden te zijn. Uiteraard heeft dat te maken met de onverwachte wending die de kennis van haar werk in de twintigste eeuw heeft genomen, waardoor haar poëzie tot illustratie van de boventijdelijkheid van de kunst is geworden: Als ik moet denken hoe Sapfo 's woorden / Gingen verloren, zo hóge schoonheid, / Hoe men in drek de stem van de góden / Vond op een potscherf, // Zie ik een wereld waarin geen arbeid, / Geen werk voor God en de schoonheid baten, / Leg ik de doelloze pen uit handen, / Krimpt mij de keel dicht, schreef de ten onrechte enigszins vergeten J.W.F. Werumeus Buning. Een tweede ontdekking van de twintigste eeuw is de vrijwel onweerstaanbare bekoring die uitgaat van het feit dat veel van Sappho's oude en nieuwe gedichten alleen fragmentarisch overgeleverd zijn:
Van Sapfo ben ik gaan houden
haar teksten heeft ingekort
dicht Hans Faverey in zijn ‘Hommage à Sapfo’ uit de hooggeprezen en bekroonde bundel Chrysanten, roeiers.