Onbehagen
Literaire smaak blijft een teer punt, ook in de relatie tussen Warren en de christelijk moraliserende poëzie-inspirator Ad den Besten, die in 1951 Warren weer tot werken aanzette en tot nu toe vaak in prijzende bewoordingen in de dagboeken voorkwam. In september 1955 meldt Warren: ‘Ad heeft door zijn aanmerkingen mij kritischer gemaakt tegenover mezelf. Hij had vaak gelijk. Maar sóms vraag ik me wel eens af of hij er in alle opzichten toch niet beter aan gedaan had dominee te worden.’ Het komt tot een wat komisch conflict over Warrens gedicht ‘L'âge d'or’ waarin hij in aeolisch dialect de naam van Sappho spelt in de woorden ‘Psappho's armen’; Den Besten leest dit als ‘psaphos’: ‘met vuil ruig haar bedekt’ en interpreteert het als een beeld voor ‘kut’. Wanneer dan ook nog een ‘albasten vaas Atthis’ genoemd wordt, ziet Den Besten plotseling een woud van fallussymbolen en wijst hij het gedicht als ‘onfris en geperverteerd’ af.
Warren is geschokt: Wanneer iemand zo weinig van mijn bedoelingen blijkt te begrijpen ga ik twijfelen aan de waarde van zijn oordeel en vrezen dat ook andere dan poëtische overwegingen, in dit geval ethische, een rol spelen. Mogelijk ben ik op dat punt overgevoelig maar een regel als ‘Je hebt in je poëzie altijd kanten gehad die mij iets van onbehagen op het lijf schoven, dat weet je en daar hoeven we niet verder over te praten’ is voor mij niet mis te verstaan. Warren besluit een andere uitgever te zoeken; twee maanden later is de scheiding der geesten een feit. Terecht, zo blijkt uit latere poëziepublikaties van Warren, want vrijwel alle verzen die hij in deze jaren schrijft en de bundels die hij samenstelt zijn geïnspireerd door en opgedragen aan de vijand van de christelijke ethiek: Arabische speelkameraadjes.
Poëzie en jongens, dat is voor Warren maar een stap; kunst en werkelijkheid kunnen echter op gespannen voet met elkaar komen te staan. Met de regelmaat waarmee echtgenote Mabel het huis uittrekt, trekken zuidelijke schoonheden er in. Aanvankelijk zijn de uit het vorige dagboek bekende Habib en Saïd zijn vaste maar wel zorgvuldig op verschillende circuits gehouden partners in nachten ‘van woeste en onstuimige liefde’, die Warren met een geoefend oog voor detail, laat ik het wat eufemistisch zeggen: ‘plastisch’ beschrijft.
In maart 1954 ontmoet Warren via Saïd de trotse Kabyl Rabah, een jongen die er een wat eigenaardige humor op na houdt: ‘Tuer spreekt hij uit als “touier” - ik heb het voor de grap van hem overgenomen. Hij beweert altijd met een onheilspellend lachje: “Tu vas voir, je vais te touier un jour!”’ In een dagboek heeft zo'n mededeling op zo'n moment een neutrale inhoud, maar wanneer een aantal pagina's (weken) later Rabah bij de Warrens intrekt en vertelt ovet zijn leven, worden althans voor mij de tekens dreigender, zeker wanneer Warren vermeldt hoe zijn nieuwe makkertje vecht door keiharde kopstoten te geven. Hij heeft een schedel als van ijzer. Ter demonstratie sloeg hij zijn voorhoofd op het tafelblad: het servies sprong door de klap omhoog. En tegen de gepleisterde muur: het dreunde of er een kanonskogel tegen gemept werd. Vertrouwenwekkend is anders, maar soms brengt Rabah geld mee - waarvandaan laat zich raden, en de lezer blijkt (als het te laat is) niet alleen te staan in zijn vermoedens: ‘Ik heb altijd een voorgevoel gehad dat deze omgang slecht zou aflopen: er was iets misdadigs in Rabah. Dat gaf een zekere opwinding, het was spelen met vuur.’ Niet voor niets waart ook door dit dagboek voortdurend aan de periferie van de gebeurtenissen de gestalte van Jean Genet.
Als Warren zijn voorgevoel opschrijft (op de dag van mijn achtste verjaardag) heeft het noodlot toegeslagen: de ménage-à-trois met Mabel en Rabah loopt op een avond uit de hand als Warren vrouw en vriend in hun liefdesspel stoort en bovendien de zwangere Mabel een slecht gerichte klap verkoopt. Regel wit: ‘Op dit punt gekomen met mijn notities werd ik door komst van de melkboer onderbroken. Het is toch al moeilijk dit alles van me af te schrijven.’ Een understatement van (Reviaanse) klasse, want de in zijn trots gekrenkte en wild geworden Rabah wil zich juist met een keukenmes gaan wreken, voor hem de gelegenheid ‘om nú in de krant te komen’. Hoe het afloopt verzwijg ik hier; maar in mijn inleiding zei ik al: er zullen nog vele dagboeken verschijnen.