Vromans vormen
Ten Braven
Ik ben als simpel leesamateur allerminst van plan deze rubriek tot een polemisch slagveld te maken, maar als men aan mijn favorieten komt, moet ik mijn wapens wel wetten. En K.L. Poll is in het laatste Cultureel Supplement van vorig jaar te ver gegaan. Die prijzenswaardige aflevering was helemaal aan gedichten gewijd en op pagina drie behandelde Poll zo ongeveer het wezen van de poëzie in twee en een halve kolom. Nu beschikt de redacteur Cultuur over een welversneden pen en vele andere kwaliteiten, maar kritische zelfkennis is niet zijn sterke kant.
Zo legt hij in het onderhavige artikel het verband bloot tussen zijn eigen poëtische produktie (het lange gedicht Anna) en die van de Geest Gods in het begin van Genesis. Beide scheppingen bestaan bij de gratie van woorden, legt Poll uit. Of ze daarmee in ieder opzicht gelijkwaardig worden, laat ik in het midden; ook Poll spreekt geen duidelijke voorkeur uit, maar wel wordt het zonneklaar dat hij zijn eigen oeuvre verre prefereert boven dat van Leo Vroman die een ‘poète satisfait’ wordt genoemd; die de meest blasfemische dichtregels van na de oorlog heeft geschreven; die ‘zacht gezegd niet goed bij zijn hoofd’ is, en wiens werk in tegenstelling tot het gedicht Anna te persoonlijk is en niet genoeg verwijst naar ‘een algemeen verdriet’.
Heb ik het wel, dan worden hier toch een paar proporties uit het oog verloren en vermeet een dartel muisje zich zijn sprongetjes te vergelijken met de jacht van het luipaard. En dat nog wel op basis van een misverstand. Wat is er aan de hand?
Vroman begon destijds zijn poëtische ‘lezing met demonstraties’ Over de dichtkunst met de regels:
Poll leest daarin: ‘Je hoeft mij niets meer te vertellen: dat dichten heb ik wel onder de knie.’ En dat klinkt hem dan ergerlijk blasfemisch in de oren, want Vroman miskent zo dat het dichterschap ons toevalt als een genade van hogerhand. Voor de chef-kunst van de NRC lijkt zo'n uitspraak op onverantwoorde bluf. De afhankelijkheid en de kleinheid van de dichter die alleen poëzie kan baren in grote nood en ten koste van veel strijd wordt door Vroman geen recht gedaan. Bovendien hebben we met die persoonlijke uitspraken van de dichter niets te maken. Vroman zou zich los moeten zingen van zijn allerindividueelste sores en ons alleen deelgenoot maken van eeuwige waarheden als ‘algemeen verdriet’.
Zelfs al zou ik Polls ideeën hier chargeren, dan doe ik dat voor de duidelijkheid, want wat hij Vroman verwijt, komt er wel degelijk op neer dat de dichter wat al te gewoon doet, terwijl poëzie volgens Poll inhoudt ‘over een drempel stappen die het alledaagse scheidt van het bijzondere en het onbezielde van het bezielde.’
Maar is Vroman werkelijk zo alledaags en onbezield bezig? De openingsregels legt hij toch nog een paar keer nader uit:
hoef ik niet meer te ontwrichten
hoef van een kip geen vlerken te kraken
om er toch nog een hond van te maken
en
Ach, rijmen daar is niets aan
maar het gaan waar de woorden gaan
lokt toch telkens op zijpaden, want dan
uitgedost met weerkaatsingen: dood
nacht, en vermoorde dingen
waarvan de wuivende vachten
Er moet dus wel even goed gelezen worden. Wat Vroman hier in de aanvang van zijn ‘poëtica’ vertelt, zal hij honderd keer herhalen: hoe gepolijster de uiterlijke vorm, hoe verder je van de waarheid afdwaalt. Er zitten twee aspecten aan Vromans eerlijkheidsprobleem: weliswaar beheerst hij het handwerk van de dichter langzamerhand genoeg om een kip kip te kunnen noemen als dat nodig is (‘want het rijmen hoeft niet meer te moeten’). Maar wie alleen maar gepolijste, volmaakte buitenkant nastreeft, miskent dat de werkelijkheid vol is van doodsangst, moord en onvolmaaktheid. Juist om dié algemene waarheid (net als Poll dus wilde) van ongaafheid, chaos en waanzin te kunnen uiten is perfecte vakbeheersing een obstakel!
Het is deze paradox van het schrijverschap waar Poll met zijn gladde pen blijkbaar geen begrip voor heeft: onvolmaaktheid moet worden nagestreefd om de dichterstaak volmaakt te kunnen uitoefenen:
dat ik soms een beetje gek
of stijf doe: als in een gesprek;
En daarom verandert mijn stijl,
omdat iedereen verandert terwijl
Daarom ook lijkt het wat kras om Vroman ‘(zacht gezegd) niet goed bij zijn hoofd’ te noemen als hij de dichters sinds de Renaissance een te grote hang naar het esthetische verwijt. Natuurlijk heeft de gaafheid van de vorm sedert die dagen vooropgestaan en dat Vroman zich daartegen verzet is nu ook weer niet zó nieuw dat je er (als Poll) de ergste blasfemie in kunt lezen: Ter Braak en Du Perron, Polls eigen afgoden, hebben niet anders beweerd en net als Vroman zich uitgesproken voor een poëzie die zou afrekenen met de schoonheid als hoogste prioriteit. Ook hun was het om de persoonlijke visie van de dichter te doen die - als Vroman - een ongekunstelde stijl moest nastreven om zich onverbloemd te kunnen blootgeven.
Het is wonderlijk genoeg dat Poll dit schrijversdilemma niet herkent, want het wordt al meer dan honderd jaar in alle toonaarden beleden: Multatuli zag geen kans om zijn blijspel Aleid te voltooien, omdat hij de onvervalste waarheid wilde geven en daar bleven ‘de eisen van het toneel’ zich naar zijn gevoel tegen verzetten. En ook Reve overwon een lange periode van machteloos getob en zwijgen pas toen hij de vormeloze vorm van de reisbrieven ontdekte, waarin hij eindelijk zonder omwegen zichzelf kon zijn.
Maar Vroman heeft dit centrale probleem van vormdwang versus waarheidsdrang het meest onomwonden in zijn werk gethematiseerd. En dat is een van de gronden waarom ik hem toch nog iets hoger aansla dan Polls Anna.