Fragmenten
Interieur met vrouw aan clavecimbel, Emanuel de Witte Detail: Licht- en schaduwbanen op de betegelde vloer
Nu is aandacht voor het detail, zeker in de beeldende kunst, op zich helemaal niet opzienbarend. Het wórdt pas opzienbarend wanneer zo'n detail niet langer wordt aangewend met de didactische bedoeling het geheel beter te belichten, maar juist uit het geheel wordt gelicht als een zelfstandig object dat een eigen leven gaat leiden. En dat laatste heeft Elffers mijns inziens met zijn nieuwe benadering beoogd, een benadering die des te boeiender is, omdat het hier natuurlijk niet alleen een puur technische aangelegenheid betreft. Er schuilt een hele filosofie achter, de filosofie van het postmodernisme, die ook te vinden is in andere kunstuitingen en -benaderingen, en die wordt gekenmerkt door de afwezigheid van een centrum, van een vast oriëntatiepunt, van een allesoverkoepelende religie. Richard Rorty zegt: ‘De filosoof heeft geen vertrouwen meer in de idee dat het de essentie is van de mens een kenner van essenties te zijn’; een uitspraak waarin ook de postmoderne kunstenaar en wetenschapper zich kan vinden. De laatste heeft de absolute Waarheid ingeruild voor een reeks falsifieerbare hypothesen, de eerste heeft de eenheid van het Geheel verwisseld voor een veelheid aan fragmenten, die te zamen een nieuw geheel vormen. Wat is de film Kaos van de gebroeders Taviani anders dan een mozaïek van prachtige ‘fragmenten’? En dezelfde vraag zou men zich kunnen stellen naar aanleiding van het proza van John Barth of Gerrit Krol, die in het laatste nummer van De Revisor een pleidooi houdt voor de witregel. Waarom? Om regels op een pagina ‘in te lijsten’ als zelfstandige fragmenten.
Op het terrein van de literatuurwetenschap doet het postmodernisme zich vooral gelden in de nog vrij jonge benaderingswijze, voortgekomen uit de ideeën van de Franse filosoof Jacques Derrida, die zich deconstructivist noemt; een begrip dat geen enkele negatieve betekenis heeft, maar gesteld kan worden tegenover het constructivisme van de meeste traditionele benaderingswijzen. Terwijl een constructivist probeert een tekst eenduidige betekenis te geven, gaat de deconstructivist er juist vanuit dat de eenduidigheid dikwijls slechts schijn is en uiteen valt in een veelheid van betekenissen zodra men tussen de regels leest en oog heeft voor marginale opmerkingen en voor weggemoffelde details. Op die manier kan worden aangetoond dat de gepostuleerde, op de voorgrond redende, betekenis van een tekst in die tekst zelf wordt ondermijnd. Zo laat Derrida zien dat Rousseau de door hemzelf verdedigde betekenishiërarchie Natuur-Cultuur in zijn eigen teksten aan het wankelen brengt; en zo zou ook onderzocht kunnen worden hoe de traditionele man-vrouw-hiërarchie, waarop veel westerse teksten zijn gebaseerd, in die teksten zelf wordt ondergraven wanneer men in de marge speurt naar ‘verdrongen’ details.
Zo'n speurder nu is Dick Elffers, en de Boymans-agenda voor 1986 wordt daardoor een typisch deconstructieve agenda, in tegenstelling tot de constructieve ontwerpen van de voorgaande jaren. Tot nu toe werd namelijk een schilderij (of ander kunstobject) in de agenda opgenomen omdat het beantwoordde aan het gegeven thema, omdat het een deel was in een geheel. Niet de afbeelding op zich was het criterium, maar de functie binnen het gekozen thema. Zo verscheen bijvoorbeeld De toren van Babel van Pieter Bruegel in 1978 onder de noemer Vensters en deuren en in 1982 onder het thema Stad en monument. In beide gevallen lag het accent op de toren als bouwwerk en werd de dominerende betekenis van het paneel als het ware onderstreept. In de nieuwe agenda daarentegen wordt juist deze betekenis, door de gekozen details, ontmanteld en ligt het accent niet langer op de toren als constructie, maar op het begrip Babel als deconstructie: een bonte mengeling van activiteiten, die zich letterlijk afspelen ‘in de marge’, dat wil zeggen op de spiraalvormige omloop van het gebouw, en waarvan vooral de close-up van een processie als deconstructivistisch kan worden beschouwd. De uiterst informatieve begeleidende tekst van Ria Janse leert dat deze processie een toespeling is op de inwijding van het immense Escoriaal van Philips II: ‘Bruegel zou microscopisch klein hier een verhulde waarschuwing hebben verborgen tegen de hovaardij van de koning.’ Maar is het niet óók een verhulde waarschuwing tegen de hovaardij van de torenbouwers zelf of, nog strikter gezegd, is het niet zo dat Bruegel hier, op één en hetzelfde paneel, de hoofdmoot van zijn eigen schildering (de toren) deconstrueert met piepkleine processiegangers, die geen enkel steentje bijdragen aan de bouw?