Uitzonderingsgeval
Ik wilde nog even terugkomen op die kwestie van de schrijver die de werkelijkheid opnieuw moet scheppen.
‘Er zijn schrijvers die het met opzet en op een intelligente manier doen, schrijvers die het op intelligente wijze maar niet opzettelijk doen, en instinctieve schrijvers die het zonder het te plannen of te willen doen. Toen ik If this is a man schreef, behoorde ik tot de laatste categorie. Toch geeft het boek een vertekend beeld, al was het alleen maar omdat het kamp waarin ik zat, Monowitz, niet typerend voor het hele Auschwitz-complex was. Het lag zeven kilometer van Auschwitz, en de situatie was enigszins anders dan in de andere kampen. Ik dacht dat ik een authentiek verhaal over de concentratiekampen schreef, terwijl het in feite alleen iets over dat ene kamp vertelde. Tien tot vijftien percent van de gevangenen werd daar toen naar de gaskamers gestuurd, en niet veertig of zelfs negentig percent zoals in Treblinka. Ze hadden arbeiders nodig, dat was het. Uit de papieren is ook gebleken dat er een conflict was tussen de SS, die iedereen meteen wilde vermoorden, en de Duitse industrie die, om financiële en niet om humanitaire redenen, zei: “Aan een arbeider die binnen een week dood is, hebben we niets. Ze moeten minstens drie tot zes maanden kunnen werken.” Dat is tijdens het proces in Neurenberg allemaal naar boven gekomen. Pas jaren later las ik in het boek van Borkin dat mijn kamp onder IG-Farben viel, en niet onder de SS. Mijn vak heeft me gered. Bij de selectie van oktober 1944 werd ik overgeslagen omdat er op mijn pasje stond: Facharbeiter, scheikundige. Ik was een uitzonderingsgeval omdat ik gespecialiseerd werk deed. Daar wil ik trouwens nog iets over zeggen: uit al die verhalen van mensen die een kamp hebben overleefd, valt niets te generaliseren. Iedereen die het overleefd heeft, is een uitzondering; het was altijd een wonder, een lotsbestemming. Bij mij kwam het door mijn opleiding.’
Uw autobiografische boeken, vooral La tregua, zijn moderne versies van Robinson Crusoe, maar ik vermoed dat u sceptischer, pessimistischer bent dan Defoe.
‘Sceptisch ben ik zeker.’
U kunt kennelijk niet iemand beschrijven zonder een oordeel te geven. Zou Sandro zichzelf herkennen in het beeld dat u van hem geeft in Il sistemo periodico? (Sandro del Mastro is de held van een deel uit Il sistema periodico. Hij werd als eerste van de Piedmontese verzetsgroep in 1944 vermoord.)
‘Nee, hij zou zichzelf niet herkennen. Hij zou ertegen geprotesteerd hebben, zoals zijn neven gedaan hebben. Ze hebben me fel aangevallen, om hele domme redenen: omdat ik schreef dat zijn vader een capomastro was, terwijl hij in werkelijkheid iets hogers was. Bestaande personen als figuren gebruiken is altijd gevaarlijk. Hoe goed de bedoelingen van de schrijver ook zijn, hoezeer hij ook probeert de waarheid geen geweld aan te doen, of de figuur beter, nobeler voor te stellen, de persoon in kwestie is altijd ontevreden. Niemand ziet zichzelf zoals anderen hem zien. Ik zou ook raar opkijken als ik in de spiegel opeens een ander gezicht zou zien dan ik gewend ben. Een mens is een uniek, gecompliceerd ding. Als dat ding tot een bladzijde wordt teruggebracht, maak je er een skelet van, zelfs al ben je nog zo'n goede schrijver. Flaubert had vijfhonderd bladzijden nodig om Emma Bovary te beschrijven. Als Sandro nog geleefd had, en mijn verhaal had kunnen lezen, zou hij waarschijnlijk in lachen zijn uitgebarsten. Hij zou het komisch hebben gevonden dat hij een bladzijde tekst geworden was. Hij was jong en hij had zo'n grote afkeer van alles dat naar retoriek rook, dat hij het griezelig zou hebben gevonden om zichzelf als held, als heilige, als krijger beschreven te zien. Hij zou lachend iets in dialect roepen. “Gelul,” of zo. Nu ik met pensioen ben ga ik vaak naar het zwembad en daar kom ik Sandro's broer bijna iedere dinsdag tegen. We zeggen gedag en praten wat over het weer, maar hij heeft nooit met me over Sandro willen praten.’
Een schrijver is net een parasiet wiens uitwerpselen een langer leven hebben dan het voedsel waarop hij teerde.
‘Dat klopt. Maar een schrijver parasiteert niet alleen, hij creëert ook iets. In het gunstigste geval overleeft het boek de man die het schreef en schept het een werkelijkheid die niet met de ware overeenkomt.’
En de verteller kan bekennen wat hij wil, hij is toch onkwetsbaar.
‘Omdat hij heer en meester is. De schrijver is almachtig en kan zijn eigen werkelijkheid scheppen.’
Er is een passage in La tregua die ik ontzettend schokkend en moreel twijfelachtig vond: op een gegeven moment zijn jullie in de barak met roodvonkpatiënten en horen jullie mensen kreunend om water vragen, maar dat negeren jullie.
‘Ik zag dat toen heel anders, en nu nog. Ik heb gecorrespondeerd met Charles, de Fransman die er bij was, en we moesten allebei bekennen dat die tien dagen onze “fijnste tijd” waren. Natuurlijk hebben we onszelf gecensureerd en het feit onderdrukt dat we niet iedereen water hebben gegeven. We hebben wel geprobeerd om tien mensen het leven te redden en daar zijn we voor een deel ook in geslaagd. We konden er geen vierhonderd redden, maar tien misschien wel. We hebben gedaan wat we konden en we waren allebei zwaar ziek. We hebben zo'n goede herinnering aan die tien dagen omdat we voor alles zelf een oplossing moesten vinden. We moesten soep zien te maken, een kooktoestelletje improviseren, aan water zien te komen en zelf voor de nodige medicijnen zorgen. We leefden in een wereld die we zelf hadden gemaakt. Er waren honderden mensen om ons heen die geen deel uitmaakten van die wereld, maar ik geloof toch dat we de juiste afweging hebben gemaakt. Je moest realistisch zijn en proberen tien mensen te redden, en niet het risico nemen dat iedereen er aan zou gaan.’