Poëzie en politiek
Ten Braven
Onlangs heeft de Britse première, mevrouw Thatcher, mij versteld doen staan. Ik zag haar het congres van haar partij toespreken op de televisie en raakte mijns ondanks gefascineerd door het gemak waarmee zij, schijnbaar improviserend, een gehaaid retorisch betoog hield, ook al was dat waarschijnlijk tot het laatste leesteken door haar ‘nègres’ opgesteld.
Maar één bepaalde passage trof mij ook inhoudelijk. Thatcher richtte zich op dat moment (niet zeer origineel) tegen het verkwistende beleid van de Labour-oppositie en zei dat de socialistische leider haar deed denken aan een verkouden Shakespeare-acteur die niets dan ‘to borrow and to borrow and to borrow’ kon uitbrengen.
Zoals de lezers van mijn kolommen - uiteraard allen fijne connaisseurs - meteen zullen opmerken, maakte de regeringsleidster hier een toespeling op een befaamd vers uit Macbeth (scène V,5) waar de Schotse antiheld, als hij hoort dat zijn Lady dood is, reageert met:
She should have died hereafter
There would have been a time for such a word.
To-morrow and to-morrow and to-morrow.
Wat mij nu trof was niet zozeer dat de tekstschrijvers van de first lady haar humor in de mond legden door een Shakespeare-acteur ten tonele te voeren die, geplaagd door een verstopte neus, de befaamde passage als ‘to borrow’ et cetera uit zou spreken. Het betrof bij de conservatieve voorvrouwe trouwens een eenvoudig geval van diefstal. De grap stamt namelijk van niemand minder dan Nabokov (‘to borrow, and to borrow and to borrow, as the Bard said when he had a cold’) en heeft al menige vertaler van Lolita voor een akelig probleem geplaatst (waar M. Coutinho zich - by the way - wel wat erg simpel van af heeft gemaakt met ‘zoals die verkouden Bard zei, lenen en lenen en lenen’).
Het verbazende punt is alleen dat in Groot-Brittanië een politica zich populair kan maken (de zaal proestte het uit!) door een bedekte literaire toespeling die blijkbaar zelfs in zijn verhulde vorm als een citaat werd herkend.
In ons land zou zoiets ondenkbaar zijn. Weliswaar zouden u en ik het aardig vinden als staatssecretaris Koning, bij het verdedigen van zijn ingreep in de aanslag van Wibo van de Linde, had opgemerkt: ‘Ja, ja, de fiscus wordt duur betaald.’ En wij zouden het zelfs wel gewaardeerd hebben als een Tweede-Kamerlid, pleitend voor opname van euthanasie in het ziekenfondspakket, had gezegd: ‘Goedkope dood, wiens zuiver pijpen bij 't verstilde leven hoort.’
Maar onze politieke sprekers kijken wel mooi uit. De Nederlandse letterkunde is in het openbaar niet citeerbaar en wie zich in dit land om toehoorders te paaien, toespelingen op literaire teksten veroorloofde, zou al gauw voor halfzacht en/of elitair worden aangezien. Slechts van Den Uyl wordt besmuikt verteld dat hij een gedicht van Slauerhoff uit zijn hoofd kent, maar ook hij wacht zich wel daar in een verkiezingstoespraak - op de manier van Thatcher - gebruik van te maken.
De Nederlandse politicus die zijn gehoor wil inpalmen, weet dat hij niet de indruk moet wekken een geletterde te zijn, maar een sportliefhebber. Zijn beeldspraak en bon mots ontleent hij aan voetbal en andere wedstrijdsporten: hij wil de finish halen, een ander de bal toespelen, geen rode kaart uitdelen, maar vreest dat hij zal moeten afzien et cetera.
En menige vaderlandse literator gaat helaas een heel eind mee op deze onnozele weg om zich bij het volk geliefd te maken. Er zouden dikke bloemlezingen te vullen zijn met hedendaagse gedichten die efemere sportprestaties bezingen. De Nederlandse dichter versmaadt uit eigen beweging de officiële eretekenen waarmee zijn Engelse confrater zich tot poet laureate kan opwerken en de Franse schrijver tenslotte tot de Académie toetreedt. Hier zal een schrijver nooit door zijn werk een publieke figuur worden.
Maar hoe valt dat feit te rijmen met de opvattingen die Gerard Reve onlangs in de Leidse Pieterskerk verkondigde? In zijn vierde Albert Verwey-college kwam hij over kitsch en clichés te spreken. Kitsch-uitingen en clichétaal, betoogde hij, hebben ‘de door versimpeling bewerkstelligde eenduidigheid gemeen’, zodat ze bij een breed gehoor ingang kunnen vinden. Het gaat dan om emoties ‘die er te dik boven op liggen’ of uitdrukkingsvormen die door al te frequent gebruik gemeengoed zijn geworden. Tot zover kan men zonder moeite met Reves omschrijvingen meegaan: het zigeunermeisje met de ene blote schouder en Van Goghs zonnebloemen zijn hier de saillante voorbeelden.
Maar opmerkelijk werd Reves betoog pas tegen het slot toen hij kitsch en cliché onverwachts bijviel als het kenmerk van alle grote literatuur. We waren op dat punt getuige van een averechtse zelfrechtvaardiging die neerkwam op een drastische omkering van de logica. In vrijwel ieder groot werk komen kitsch-achtige clichés voor, stelde Reve. En wie zal het ontkennen? Dostojewski staat bij wijze van spreken bol van de zigeunerinnen met blote schouders en de liefdesextase in menig klassiek gedicht is qua thematiek huiveringwekkend banaal.
Maar bewonderd worden die werken ondanks hun uitgesleten motieven. Reve deed het voorkomen of zijn latere romans (als De circusjongen en Wolf) juist dank zij hun kitsch en clichés tot de belangrijke literatuur behoren en dat hij daarom in brede kringen geliefd is geworden.
Maar wie Reves bijdrage aan de literatuur serieus neemt kan het niet ontgaan dat het omgekeerde waar is: zijn werk behoorde tot de literatuur toen het nog niet in stationskiosken werd verkocht, maar tot de favorieten van fijnproevers behoorde, toen de schrijver van de brievenboeken door het grote publiek nog werd afgewezen en door de rechter vervolgd.
Poëzie en politiek kunnen maar beter gescheiden zaken blijven, want waardevolle literatuur kan zich per definitie niet populair maken. Ook voor de lezer geldt tenslotte dat oefening pas kunst baart.