De tijden van Fernand Braudel
Bij de dood van een groots historicus
Chris van der Heijden
Als er een Nobelprijs voor historici bestond dan zou die bijna zeker naar Fernand Braudel gaan,’ schreef Samuel Kinser een aantal jaren geleden in The American Historical Review. Zo dacht iedereen over de in de nacht van 27 op 28 november op drieëntachtigjarige leeftijd overleden Franse historicus. En niet alleen in Frankrijk. Ook in Engeland en vooral de Verenigde Staten ging Braudel door voor verreweg de grootste. Hij is de Ranke van de twintigste eeuw. Dit wordt geïllustreerd door de talloze eredoctoraten die hij in de afgelopen jaren kreeg (een stuk of twintig) de honoraire titels die hij bezat en de ontelbare lijst geschriften die zijn naam in het voorwoord vermelden. Met enig cynisme schreven twee Franse historici enkele jaren geleden dat de studenten van een provinciale universiteit tot ‘Saint Fernand, patron de la nouvelle histoire’ plachten te bidden als zij zonder problemen hun tentamen epistemologie wilden halen. Het zal wel een verhaaltje zijn maar dan nog, het tekent het aura waarmee Braudel tot zijn grote verdriet omgeven was. Historische congressen die de oude meester met zijn bezoek vereerde, gaven volgens de beschrijvingen altijd hetzelfde beeld te zien: een vriendelijk glimlachende Braudel die geboeid maar ook wat meewarig luistert en tenslotte onder diepe stilte het verlossende woord spreekt.
Tot 1979 was Braudel eigenlijk de schrijver van één boek: La Méditerranée et le Monde Méditerranéen à l'époque de Philippe II (2 delen, 1949, herz. ed. 1966, in het Engels vertaald onder de titel The Mediterranean and the mediterranean world in the age of Philip II, Fontana 1972). Iedere historicus kent daarvan het voorwoord, iedereen kent ook de eerste zin (‘J'ai passionément aimé la Méditerranée...’) maar of het buiten Frankrijk ook werkelijk veel gelezen werd, betwijfel ik. Daarvoor is het toch te moeilijk en te gespecialiseerd. Maar de these die Braudel hierin verdedigd, is zo briljant (en ook zo discutabel) dat ik me geen historicus kan voorstellen die er geen uren over nagedacht heeft. In de eerste plaats het onderwerp, niet Filips II zoals Braudel aanhankelijk van plan was, maar de zee, de Middellandse Zee. Vandaar ook die poëtische eerste zin, een Grieks epos waardig. Hiermee brak Braudel door de traditie heen die het verleden nog altijd ophing aan een man, een politieke groepering of een concept. Nee, zei Braudel in navolging van zijn leermeester Lucien Febvre: mensen en partijen, economieën en sociale structuren - wat ook - zijn geworteld in de geografie. Met zijn boek blies hij een goed Franse geohistorische traditie nieuw leven in en bewees hij beter dan wie ook dat deze gedachte geen loze theorie was. Dat is één, maar Braudel bouwde hierop een tweede these. Hij kon en wilde namelijk het bestaan van mensen en partijen aan de ene en sociale structuren en economieën aan de andere kant niet ontkennen. En daarom introduceerde hij de gedachte van drie tijden. De historici hadden tot nu toe altijd het tijdsbegrip gehanteerd dat de kranten nog dagelijks gebruiken. De snelle tijd van de klok en de jaartallen. Maar daaronder ligt volgens Braudel een tijd
die langzamer gaat: sociale structuren en economische systemen zijn gegevens waar je als individu binnen moet blijven. Ze veranderen wel maar ze veranderen langzaam. Onder deze tijd van het langzame ritme ligt nog een derde laag: de bijna onbeweeglijke tijd, gesymboliseerd in het monotone spoelen van de zee. De mensen die rond de zee (of waar ook) wonen, hebben al millennia met deze (hun geografische) constante te maken. Hier speelt de verandering zich eerder in de geologische dan in de historische tijd af.
In 1979 publiceerde Braudel zijn tweede magnum opus: Civilisation matérielle. Economie et Capitalisme, XVe-XVIIIe siècle (3 delen). Het eerste deel daarvan dateerde al uit de jaren zestig maar verscheen nu tegelijk met de vervolgdelen in een nieuwe versie. Onlangs is daarvan ook een Engelse paperback-editie uitgekomen en een Franse samenvatting, respectievelijk onder de titel Civilization and Capitalism 15th-18th Century (Fontana Press, ca. f 150, - voor de drie delen) en La dynamique du Capitalisme (Arthaud). Ook in deze boeken hanteert Braudel eveneens de bij Franse historici blijkbaar (Duby!) zeer geliefde driedeling: onderop ligt - wat Braudel noemt - ‘de structuur van het dagelijkse’ en die is moeilijk waarneembaar omdat bijna geen mens het ooit in zijn hoofd heeft gehaald daar iets over op te schrijven. De demografische situatie, de eetgewoonten, de huizenbouw en ga zo maar door. Eeuwen en eeuwen is deze structuur onveranderd gebleven zodat Braudel in de conclusie van dit boek opnieuw via een persoonlijke noot over dit thema kan spreken. ‘Ik hoef alleen maar aan mijn geboortedorp in de Elzas te denken,’ schrijft hij, en ‘heel dit boek spreidt zich voor me uit... Op deze manier kan een bocht in een pad of een straat iedereen terug in het verleden brengen.’ Boven of onder deze eeuwenoude structuur ligt de markteconomie, de produktie en handel van goederen binnen een besloten gebied. En daarboven komt dan nog eens een toplaag, de multinationals van het ancien régime, de kooplui die over heel de wereld contacten hebben en eerder uitzondering dan regel zijn. Hier - en dat is het meest revolutionaire van dit boek - moet het kapitalisme gesitueerd worden. Deze economische vorm is in de periode die Braudel hier beschrijft (15e-18e eeuw) niet dominant geweest maar een topje van de ijsberg. Exit
de marxistische historiografie!
Ik doe Braudel met deze opmerkingen nauwelijks recht, maar alleen al op basis van deze minimale opmerkingen mag duidelijk zijn dat Braudel een uiterst oorspronkelijk denker was. Mede daarom zal hij in de komende jaren streng bekritiseerd worden en zal men hem op talloze punten corrigeren (in Engeland gebeurde dat onlangs al). Maar altijd zal dan blijven staan dat hij in het voetspoor van Lucien Febvre, Marc Bloch en Henri Berr het historische denken op zijn kop heeft gezet en historici gewezen heeft op een ander tijdsbesef en de beperktheid van de traditionele onderwerpskeuze. Om de dood op gevorderde leeftijd van iemand die zo'n erfenis nalaat, kan men nauwelijks treuren.
■