Iris Origo
Vervolg van pagina 15
leerd heeft en waarmee hij inhaakt op de wetenschappelijke discussies. Haar vragen zijn veel eenvoudiger, je zou geneigd zijn te zeggen: veel persoonlijker. Het lijkt er soms op dat zij de twijfels rond haar eigen huwelijk (ze spreekt daar nergens over) aan deze koopman en zijn vrouw voorgelegd heeft. Dat ze het familieleven van Francesco Datini vergelijkt met het hare en zich erover verbaast dat hij maar zo weinig meubels heeft en ook niet zoveel smaak. ‘We zijn nu beland bij het plezierige onderwerp wijn,’ zo begint zij het hoofdstuk over drank en dat is een heel andere toon dan we van historische boeken gewend zijn. Daar zou zo'n hoofdstuk met een wijsheid beginnen in de trant van ‘in de veertiende eeuw, toen koffie en thee nog onbekend waren, was wijn...’ Voor Iris Origo zijn die wijsheden een bijkomstigheid, ze vermeldt er honderden maar altijd in relatie tot het verhaal van alledag. Uiteindelijk gaat het haar om die man en zijn omgeving. De veertiende eeuw is het decor, meer niet.
Nu bergt zo'n persoonlijke optiek ook enorme gevaren in zich en het is niet moeilijk om historische romans en populaire studies aan te wijzen waarin de schrijver zich dat niet gerealiseerd heeft. Daarin worden mensen uit andere perioden voorgesteld als tijdgenoten, zeg maar de middeleeuwer in spijkerbroek of de Romein als fascist. In die valkuil is Iris Origo niet getuimeld, zeker niet. Een verklaring daarvoor is haar ijver en die loopt parallel aan haar liefde voor het onderwerp. Maar belangrijker is haar inlevingsvermogen: ‘Om iemands biografie geschreven te hebben moet je samen met hem gegeten en gedronken hebben en hetzelfde sociale leven geleid hebben als hij,’ zegt ze ergens in haar autobiografie met verwijzing naar Samuel Johnson. Zo is het natuurlijk ook, alle methodologische discussies over de onhoudbaarheid van de hermeneutiek (‘inleving’) ten spijt. De ‘nieuwe historici’ beroepen zich vaak op de antropologie en er is de laatste tijd heel wat geschreven over de verwantschap tussen beide disciplines. De historicus kampt echter met het grote nadeel dat hij zijn rugzak niet kan pakken om het verleden in te gaan. Hij heeft alleen papieren en enkele materiële resten en daaruit moet hij een beeld destilleren. Wat hem rest is goed luisteren naar de taal die het materiaal spreekt en dan als Descartes de ogen dichtdoen en de stukjes van de puzzel aan elkaar schuiven. Maar dat laatste wordt een stuk eenvoudiger als hij van nabij vergelijkbare omstandigheden kent. Het Toscaanse boerenleven van de jaren twintig en dertig van deze eeuw was natuurlijk anders dan het bestaan van een veertiende-eeuwse koopman in Prato maar toch ook weer niet zo verschillend dat iemand die goed kon lezen en goed kon kijken zich geen perfect beeld zou kunnen vormen. Goed lezen en goed kijken, dat zijn naast een heldere stijl de kwaliteiten die Iris Origo in zich verenigt. Ze blijkt zowel een goed historica als een goed antropoloog te
zijn: een veldwerker in de tijd die in de eigen omgeving geschoold is. Het kan alleen die combinatie zijn die zo'n mooi boek als resultaat oplevert. Daarom heb ik er ook spijt van dat mijn leermeesters me na mijn kandidaats niet met een rugzak de wereld ingetrapt hebben om de resten van het verleden in de ruimte op te zoeken. Ik zou een stuk wijzer zijn.
■