Om te krijgen
Om te geven
Dat Bob Dylan niet heeft stilgezeten in zijn leven, is wel bekend maar dat zijn verzamelde songteksten 500 pagina's beslaan, overtreft toch weer de vermoedens. In Lyrics 1962-1985 (Knopf, Importeur Van Ditmar, f 75,50) staan alle teksten plus nog 120 nieuwe/onbekende liedjes, op gesoigneerde wijze uitgegeven en geïllustreerd met pregnante tekeningen van de maëstro zelf. De teksten laten zich beter lezen, naarmate de bijbehorende melodie duidelijker door het hoofd klinkt. Dylans obscurantisme, dat, wanneer het uit de geluidsboxen komt, nauwelijks als bezwaar mag gelden, krijgt hinderlijke proporties bij close-reading: ‘They shaved her head/She was torn between Jupiter and Apollo/A messenger arrived with a black nightingale/I seen her on the stairs and I could'nt help but follow/follow her down past the fountain where they lifted her veil.’ Het mooiste blijven toch de bekende teksten, waarbij je niet alleen eindelijk dat woord kan nalezen, dat je nooit kon verstaan (het waren ‘hot chili peppers in the blistering sun’ en niet ‘hodgealy peppers’), maar waarbij ook de hele entourage uit die tijd weer op komt zetten: Risk spelen tot vijf uur in de ochtend, knoppen van weedplanten voor consumptie geschikt maken door een sneldroogprocedure in de hete koekepan en overal waar je keek de stekkies van chlorofieten. Een herinneringenhefboom voor de oudere jongeren.
***
Anthony Powell keek op een internationale schrijversconferentie mee over de schouder van Gore Vidal, die een stapel foto's van eerdere sessies aan het bekijken was. Op een flink aantal daarvan was Vidal te zien met het Indiase delegatielid. ‘Ik ga altijd naast mensen met een tulband zitten,’ legde Vidal uit, ‘dan kom je vaker op de foto.’ Rousseau stuurde Voltaire een exemplaar van zijn boek Ode aan het nageslacht, zodra het verschenen was en vroeg hem om zijn mening. Voltaires commentaar na lezing: ‘Ik denk niet dat dit gedicht zijn bestemming zal bereiken.’ The Faber Book of Anecdotes (Faber and Faber, Importeur Nilsson & Lamm, f 75,75) geeft ruim 600 pagina's soortgelijke anekdotiek. Bon-mots, wisecracks, meer en minder melig van bekende personen door de eeuwen heen. Geen boek dat geschikt is voor mensen met een lage tolerantie voor moppen (in gesprekken of op schrift), maar handig als naslagwerk voor als je iets grappigs over iemand wilt vertellen. Nog eentje dan: Paulus Johannes XXIII kreeg wel eens een briljant idee vlak voor hij in slaap viel. ‘Daar moet ik met de paus over praten,’ bedacht hij dan, totdat het door hem heen schoot: ‘Ach, ik ben zelf de paus!’ Waarna hij weer geruime tijd wakker lag.
Foto van Myron Beters uit Nichts wird uns trennen
***
In het voorjaar van 1985 zond de Vara een radioserie uit over het amusement in de oorlogsjaren: de muziek, humor, revue, cabaret, het variété, theater et cetera. Deze serie kreeg de zilveren Reismicrofoon voor het beste radioprogramma van het jaar. Het boek Door de nacht klinkt een lied van Henk van Gelder en Jacques Klöters (Uitgever: Thomas Rap, f 27,50) is voor een deel gebaseerd op de teksten van deze serie en behandelt onderwerpen als: de keus tussen optreden of verdwijnen, opportunisme en collaboratie, vluchten en verzet. Er is een uitgebreid register in opgenomen (helaas geen inhoudsopgave van hoofdstukken) en vele interessante foto's. Met de oprichting van de Kultuurkamer werd de kunstenaarswereld definitief verdeeld in doorspelers en weigeraars. Uit het verzetsblad De Vrije Kunstenaar, 24-10-1942: ‘Terwijl de vreselijkste drama's zich afspelen, terwijl mensen die vroeger aan zijn kassa stonden, met geweld worden weggesleept naar Polen of als gijzelaars in concentratiekampen wachten op dood of bevrijding, adverteert Cees Laseur: “Geen zorgen! Geen gemier! Bij ons een avond van plezier!”’
Bladmuziek van ‘Als op het leidseplein...’
***
Uiterst leerzaam en een bijdrage tot de kennis van de Nederlandse architectuurgeschiedenis is het boek Le Corbusier en Nederland geschreven door Robert Mens, Bart Lootsma en Jos Bosman (160 p., f 36,50, uitgegeven door Kwadraat). Le Corbusier werd opgeleid tot horlogegraveur, maar oefende dat vak nooit uit. In plaats daarvan probeerde hij bij alle belangrijke architectenbureaus stage te lopen. In 1923 schreef hij zijn grondige verhandeling Vers une architecture, waarin hij het kunstzinnige bouwen bepleitte en zich afkerig toonde van de conventionele opleiding van architecten. Le Corbusiers invloed op Nederlandse architecten begon pas goed toen in 1932 de Groep 32 ontstond, waaraan de namen verbonden zijn van W. la Croix, A. Staal, P. Zanstra, S. Neter en niet te vergeten Albert Boeken. Deze groep stond lijnrecht tegenover de architecten die het tijdschrift De 8 en Opbouw als spreekbuis hadden. Een van de medewerkers was J.J.P. Oud, die in 1938 een principieel artikel over Le Corbusier publiceerde dat de redactie met gejuich ontving en waarin Oud zich afvroeg of de architectuur van Le Corbusier ‘niet wat al te coquet en vrouwelijk van luchtigheid en behaagzucht’ was. ‘Denken we bij bouwkunst niet aan forscher en mannelijker uitingen?’ vroeg hij ook. Veel architecten trokken in het midden van de jaren dertig naar Parijs waar Le Corbusier zijn bureau had: A. Elzas, H. Salomonson, M. Duijntjer en J.J. Hornstra. Al deze aspecten komen in dit boek aan de orde en leren dat de kunst en het ambacht voortdurend rond Le Corbusier strijd hebben geleverd. De degelijk gebrilde architect maakte al vroeg kennis met de Weense architect Adolf Loos, schrijver van een even kort als effectief pamflet tegen het ornament. Daar vond Le Corbusier zijn bronnen.
***
Vrolijk zijn de foto's in Nichts wird uns Trennen niet, dat wordt verklaard door de ondertitel Südafrikanische Fotografen und Dichter (Benteli Verlag, 159 p., f 47,05; importeur Idea Books, Amsterdam). Op het omslag staat een foto waarop een oude blanke dame op de ene hoek van een bank zit te wachten, op de andere een zwarte man. Een even vertrouwd als steeds weer schokkend beeld. De foto's tonen door de bank genomen drie dingen: wachtende, zittende, werkende, uitgebluste zwarte mannen; protesterende mannen, vrouwen, jongens en meisjes en blanken, steeds in pijnlijke omstandigheden die het formidabele verschil tussen blank en zwart illustreren. Er zijn ook mooie portretten, van de dichter James Matthews, de schrijfster Nadine Gordimer en geposeerde binnenkamertaferelen, zoals die van Paul Konings. Schrijnend is de reeks foto's van Ben McLennan van de mannen die de barakken behuizen van een verlaten mijn: ze leven in een soort nissen.
***
Het zeshonderdenveertien pagina's dikke boek van William Amos, The Originals - Who's Really Who in Fiction geeft van ongeveer drieduizend personages in romans en verhalen het zekere of waarschijnlijke voorbeeld voor de schrijver in de werkelijkheid. Irwin Garden in Jack Kerouacs On the Road is Allen Ginsberg, W.H. Auden stond model voor Nigel Strangeways in de detectiveromans van zijn vriend Cecil Day Lewis die ze schreef onder het pseudoniem Nicholas Blake. Iphigenie in Iphigenie in Tauris van Goethe is Charlotte von Stein met wie hij een verhouding had tot 1786; Charlie in John le Carré's The Little Drummer Girl had als model zijn halfzuster Charlotte Cornwell; Thomas Manns roman Buddenbrooks is bevolkt met zijn familie, ook met een neef die per advertentie liet weten dat men niets moest geloven van deze bevuiling van het eigen nest. De romans van James Joyce, Ulysses en A Portrait of the Artist as a Young Man, zijn vol van originele modellen blijkt hier, compleet met foto achterhaald; Evelyn Waughs romans las menigeen ook niet
Hugh Lygon, Sebastian Flyte in Brideshead Revisited
Le Corbusier in het Stedelijk Museum (1939)
Vervolg op pagina 19